Dossier: Narratologie voor vertalers

Geplaatst op: 05 juli 2023

Hoe analyseer je een verhalende tekst? En, welke meerwaarde biedt het voor het vertalen om dat te doen? In dit dossier lees je er alles over. Naast een algemene inleiding op de theorie van verhalende teksten (narratologie), bevat het vier verdiepende artikelen waarin kernbegrippen als Verteller, Focalisatie, Personage, Tijd en Ruimte worden toegelicht aan de hand van voorbeelden uit de vertaalpraktijk.

Kaft van Bals De theorie van vertellen en verhalen

Inleiding bij het dossier: narratologie voor vertalers

Gezien de beperkte omvang van deze inleiding is het hier onmogelijk om de narratologische begrippen uitputtend uit te leggen. Degenen die zich verder willen verdiepen in het materiaal kunnen uiteraard hun weg vinden in de vakliteratuur over narratologie.

Literatuur- en cultuurwetenschapper Mieke Bal schreef een onmisbaar boek over narratologie getiteld De theorie van het vertellen en verhalen (1978/1990). Deze beknopte uiteenzetting baseert zich grotendeels op dit boek. Wij beperken ons voor dit artikel tot de volgende begrippen: narratologie, verteller, focalisator/focalisatie, personages, tijd, ruimte.

Narratologie
Narratologie is de theorie van verhalende teksten. Het belang van deze theorie is niet te overschatten als we bedenken dat verhalen de basis vormen van alle menselijke communicatie. Men vindt ze vanaf het begin van der tijden en overal ter wereld. Geschiedenis, politiek, andere mensen en onszelf kennen we via verhalen.

De narratologie biedt analyse-instrumenten die een bespreekbare beschrijving van verhalen mogelijk maken. De kennis van deze analyse-instrumenten is van wezenlijk belang, niet alleen voor literatuurwetenschappers die teksten grondig willen analyseren, maar ook voor literair vertalers van verhalende teksten. Aan een literaire vertaling gaat idealiter immers een analyse van de te vertalen tekst vooraf. Dat is nodig voor een optimaal inzicht in de complexiteit van het literaire werk op grond waarvan een adequate vertaling gemaakt kan worden.

In een ideale situatie lezen literair vertalers de te vertalen tekst twee keer nog vóór het vertalen begint. De eerste keer als naïeve lezers voor het plezier van het lezen. De tweede keer echter, lezen ze analytisch en stellen ze vragen zoals: wie vertelt, welke andere stemmen zijn hoorbaar in de tekst en in welke vorm, hoe lang duurt het lezen zelf en hoe lang het vertelde verhaal, waar speelt het verhaal zich af, wat is de volgorde van de gebeurtenissen in het verhaal en nog vele andere.

Het precieze antwoord op deze vragen kan gevonden worden door het gebruik van de narratologische begrippen en heeft consequenties voor de manier waarop men vertaalt. Consequenties voor bijvoorbeeld de stijl waarin de vertelinstantie en de personages spreken. Het toepassen van stijl is een manier om het karakter van de personages beter weer te geven. Dat mag in de vertaling niet verloren gaan. Tijdaspecten moeten precies vastgesteld worden zodat oorzaak en gevolg, de lengte en de complexiteit van het verhaal tot hun recht komen in de vertaling. Tijd kan ook een betekenisdragend element zijn bijvoorbeeld bij de weergave van herinneringsprocessen. Ruimte is ook meestal een betekenisdragend element dat belangrijke functies kan hebben, niet alleen bij de weergave van de atmosfeer maar ook – indien van toepassing – in zijn symbolische of psychologische waarde voor het geheel.

De eerste vraag die zich bij narratologisch onderzoek voordoet is: wat noemen we eigenlijk een verhalende tekst? Om deze vraag te beantwoorden moet duidelijk zijn wat men onder tekst en in het verlengde daarvan een verhalende tekst verstaat. Een tekst is een eindig en gestructureerd geheel van taaltekens. Niet alle teksten zijn verhalend. Een bijsluiter van een medicijn is dat bijvoorbeeld niet, dat is een vakkundige omschrijving van het bewuste medicijn. Een verhalende tekst vertelt daarentegen een verhaal.

Een verhaal presenteert een geschiedenis of meerdere geschiedenissen. Geschiedenis wordt door Bal gedefinieerd als een serie logisch en chronologisch aan elkaar verbonden gebeurtenissen die door actoren worden veroorzaakt. Een gebeurtenis betekent de overgang van een toestand naar een andere toestand. Actoren verrichten handelingen, maar ze zijn niet noodzakelijk menselijk. We spreken van een handeling indien daardoor een gebeurtenis wordt veroorzaakt.

Vertelinstanties
De vertelinstantie is een centraal begrip bij de analyse van een verhalende tekst. De term duidt de bemiddelende instantie aan waardoor de geschiedenis van een verhaal wordt gepresenteerd. Deze vertelinstantie is verantwoordelijk voor de manier waarop verteld wordt. De vertelinstantie is niet de biografische auteur van het werk.

Vertelinstanties verkeren in verschillende vertelsituaties. Men onderscheidt auctoriale, personale en ik-vertelsituaties.

Auctoriale vertelsituatie
Er is sprake van een auctoriale vertelsituatie wanneer de vertelinstantie als een alwetende en alomtegenwoordige verteller in het verhaal tussenbeide komt, bijvoorbeeld in de vorm van commentaren en/of aan de hand van vooruitwijzingen en terugverwijzingen naar de gebeurtenissen in het verhaal. Hij spreekt vaak in de derde persoon.

Wanneer de vertelinstantie nergens in de tekst expliciet naar zichzelf als personage verwijst, is er sprake van een externe verteller. Indien de vertelinstantie wel te verbinden is met een personage uit het verhaal dat verteld wordt dan kunnen we spreken van een personagegebonden verteller. In dit geval staat de verteller binnen het verhaal.

Een voorbeeld van een auctoriale vertelinstantie die in de derde persoon spreekt en buiten het verhaal blijft is De leeuw van Vlaanderen (1838) van Hendrik Conscience:

Een hoop ridders rende stilzwijgend door de velden van Roeselare. Het gerammel hunner uitrusting en de zware stappen hunner dravers verschrikten de vreedzame bewoners der wouden; want van tijd tot tijd wierp een hert zich uit het kreupelbos, en vluchtte sneller dan de wind voor dit nakend gevaar. (Conscience z.j., 17).

Een auctoriale vertelinstantie kan echter ook in de eerste persoon spreken. Hij of zij is eveneens alwetend en kan de lezer rechtstreeks aanspreken en reflecteren op de opbouw van het geheel of de gebeurtenissen van commentaar voorzien. Zo’n auctoriale ik-verteller is ook niet personagegebonden en is daarom extern. Zo’n verteltype komt vaak voor in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw. Een voorbeeld van een auctoriale ik-verteller is Het Huis Lauernesse van Geertruida Bosboom-Toussaint uit 1840. Deze roman begint met de gedachten van een auctoriale verteller in de ik-vorm:

Nooit heb ik recht begrepen, waarom men lange inleidingen schrijft om tot een eenvoudig romantisch verhaal te komen. Ik zie niet in, waarom lezer en schrijver met elkander eene lange reeks van volzinnen moeten doorworstelen, eer de een hooren en de ander spreken mag. Ik begin altijd liefst het eerst met hetgeen ik te vertellen heb: wat nodig is te weten en aangenaam, moet het verhaal zelf kunnen leeren; anders ware het beter, dat lezer en schrijver beiden niet begonnen. (Bosboom-Toussaint 1980, 1)

De stijl hiervan is eerder essayistisch dan persoonlijk en heeft het karakter van een commentaar. Dergelijke commentaren in de ik-vorm onderbreken meermaals de tekst van het verhaal. Zo moet de vertaler het verschil tussen deze commentaren en de stem van andere actoren tot het eind handhaven.

Personale vertelsituatie
Er kan ook sprake zijn van een personale vertelsituatie wanneer de vertelinstantie het verhaal vanuit één of meerdere personages in de derde persoon vertelt. De vertelinstantie kruipt als het ware onder de huid van één of meerdere personages en lijkt volledig onzichtbaar te zijn. De gebeurtenissen worden gezien vanuit één of meerdere personages.

Indien de personale vertelinstantie uit alleen maar één personage vertelt, creëert het een onbetrouwbaar perspectief; het is een verhulde ik-vorm. De lezer krijgt de wereld immers slechts vanuit een personage te zien en dat beeld is subjectief. Een voorbeeld waarin de personale vertelsituatie vanuit één personage domineert is De val (1983) van Marga Minco:

Frieda Borgstein werd om halfacht gewekt. Meestal bleef ze dan nog liggen, maar deze morgen kostte het haar geen moeite van die gewoonte af te wijken. Hoewel ze niet best geslapen had – de tweede slaappil had pas in de nanacht geholpen – was ze op slag klaarwakker.

Ze zag uit naar de voor haar liggende dag, waarop ze bij uitzondering van alles te doen had, en stapte met één beweging in haar gereedstaande sloffen, veel te vlug, ze moest zich aan de stoel naast het bed vastgrijpen. Onder haar rug voelde ze een hevige scheut en in haar hielspieren een kramp die optrok naar haar kuiten en knieholten en haar staan onmogelijk maakte (1994, 14)

De auctoriale en personale verteltypen kunnen binnen een tekst ook gemengd voorkomen. Zoals in Eline Vere van Louis Couperus (1899):

Eline Vere was de jongste der beide zusters, donkerder van haar en oogen, slanker, minder rijk van vormen. Haar schaduwvolle, zwartbruine blik, bij de geämberde bleekheid van haar tint en het kwijnende van sommige heurer gebaren, gaven haar iets van eene loome odaliske, die droomde. […] Eenigszins droomerig en romantisch van natuur dacht zij zich soms, in loome buien, met zekeren wellust, hare kinder-jaren terug, en stapelde zij allerlei kleine heugenissen uit dien tijd op elkaâr, als dierbare reliquieën. Dan verfrischte en verfraaide zij, willens en wetens, die verflauwde heugenissen met idealistisch-teêre tint. Van tijd tot tijd zich ze weder voor den geest roepend, vergat zij wat historisch, wat fantastisch er aan was, en kon, met stellige zekerheid, de eene of andere nietige epizode van vroeger dagen, aldus gepoëtizeerd, verhalen. (1890, 18-19)

Na de objectief aandoende beschrijving van het uiterlijk van Eline Vere glijdt de tekst langzamerhand bijna onopmerkelijk naar haar innerlijke gedachtewereld.

Ik-vertelsituatie
Bij de ik-vertelsituatie blijft de vertelinstantie binnen het verhaal: het is dus een interne verteller. Een interne verteller maakt als personage deel uit van de geschiedenis. Grammaticaal wordt hij of zij meestal opgevoerd in de eerste persoon.

In Een nagelaten bekentenis (1894) van Marcellus Emants hebben we te maken met een ik-verteller: Willem Termeer. Hij vertelt zijn verhaal in de eerste persoon enkelvoud en speelt zelf de hoofdrol (ik als hoofdpersonage).

Mijn vrouw is dood en al begraven.

Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden.

Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid? Ten naastenbij kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar – ik ben vijf en veertig – verlangd heb; maar thans durf ik ‘t niet nemen en zo heel veel zou ik er toch niet meer van genieten. (z.j. 5)

Voor de lezer ligt voor de hand om zich met de visie van een ik als hoofdpersonage te identificeren. Wij lezers zien de hele wereld immers vanuit diens perspectief. De ik-vertellinstantie kan echter ook de rol van getuige vervullen (ik als getuige) zoals in Zoeken naar Eileen W. (1981) van Leon de Winter. Hij speelt een ondergeschikte rol en vertelt in de eerste persoon het verhaal van de personages Eileen, Kevin en Marc.

Het onderscheid tussen al deze soorten vertelsituaties is van bijzonder belang voor literair vertalers omdat het consequenties heeft voor onder andere het gebruik van de juiste grammaticale tijden, affectieve en neutrale vertelwijzen, het juiste gebruik van directe, indirecte en Erlebte rede en het inzetten van de stijl van de verschillende soorten vertelinstanties.

In dagboeken, memoires, reisverhalen en brieven komt de ik-vertelinstantie vaker voor. Hier ‘hoort’ de lezer een intieme stem en ‘ziet’ een subjectieve visie van de ik-verteller. Deze subjectiviteit kan door de vertaler grondig geanalyseerd en begrepen worden zodat het juiste register weergegeven kan worden.

Focalisatie
De weergave van gebeurtenissen of situaties in verhalen gebeurt altijd vanuit een bepaalde visie. Het waarnemen is een proces dat sterk afhankelijk is van de positie van het waarnemende subject ten opzichte van andere waarnemende personages en de fictieve wereld waarin die leeft. Leeftijd, sekse, herkomst, sociale laag, kleur, werk, plaats in allerlei hiërarchieën, geloofsovertuiging, wereldbeschouwing, gevoelens en gedachten spelen allemaal een belangrijke rol in wat voor een visie een al dan niet vertellend personage heeft. De relatie tussen de elementen van een geschiedenis en de visie van waaruit deze worden gepresenteerd noemt men focalisatie.

Focalisatie kan liggen bij een of meer personages of bij een verteller. Focalisatie ervaart men als ‘objectief’ indien feiten zonder commentaar worden weergegeven. Het subject van focalisatie, de instantie van waaruit de elementen van de geschiedenis worden waargenomen, noemt men de focalisator.

Tegenwoordig wordt niet alleen het zien maar ook het voelen, ervaren en denken tot de focalisatie gerekend. Vertellen brengt altijd focalisatie mee terwijl een focaliserend personage niet altijd vertelt. Degene die vertelt en focaliseert heeft macht over degene die slechts focaliseert maar geen stem heeft in het verhaal. Het is daarom van groot belang om vast te stellen wie in het verhaal vertelt en focaliseert, want deze constellatie nodigt vaak uit tot identificatie. Identificatie kan de interpretatie van het verhaal beïnvloeden, manipuleren.

De manier waarop er wordt gefocaliseerd, vormt een middel om de personages te karakteriseren vanuit henzelf. Een focalisator is niet altijd één personage, het kan ook een gemeenschap zijn. Men spreekt dan van een collectieve focalisator. Dat is het geval in de roman Houtekiet (1939) van Gerard Walschap.

Literair vertalers kunnen de verschillende focalisatoren in het verhaal van elkaar onderscheiden om de aard van hun focalisatie vast te stellen. Dit onderzoek kan ideologische patronen aan het licht brengen die van wezenlijk belang zijn bij het vertalen van de tekst.

Focalisatie kan ook gedeeld zijn tussen een personale verteller en een hoofdpersonage. Dit is het geval in het verhaal "Een zieltje" (1892) van Louis Couperus. De lezers kijken via de personale vertelinstantie met het jongetje Kareltje mee naar de wereld:

De kaarten zijner broêrs maakten grooten indruk op hem en hij verbeeldde zich, dat de ruime kinderkamer de wereld was. De tafel, met al het witte verstelwerk van Lina, was een hoog besneeuwd gebergte, de Alpen; hij zat er dikwijls, boven op, op straat te kijken en als hij met een stok langs een stoof en een stol naar omhoog klom, meende hij, dat hij bergen besteeg, om een uitzicht te hebben. Het karpet was vasteland en de geschilderde, hozen vloer de oceaan. (Couperus 1988, 8)

Door zo’n gedeelde focalisatie kan sympathie opgebouwd worden voor Kareltje. De personale vertelinstantie kan lezers toegang geven tot de visie van één of meer personages Dit vormt een middel om de personages te karakteriseren vanuit henzelf. Hierdoor worden de verschillen tussen de personages zichtbaar.

Personages
Personages spelen een centrale rol in verhalen. Een personage dat alleen maar een eigenschap of een idee belichaamt is statisch en toont geen ontwikkeling. De beschrijving van zo’n personage kan met enkele zinnen samengevat worden. Hij of zij is een flat character. Zo’n flat character is bijvoorbeeld Moenen, de duivel uit het mirakelspel Mariken van Nieumeghen daterend uit het begin van de zestiende eeuw.

Personages die daarentegen meer dan één eigenschap belichamen en zich tijdens het verhaal ontwikkelen kunnen niet met een paar zinnen gekarakteriseerd worden. Ze zijn round characters. Hedwig Marga De Fontayne uit Van de koele meren des doods (1900) van Frederik van Eeden is een round character: ze ondergaat een radicale verandering in het verhaal. Van een onwetend burgermeisje wordt ze een door het leven beproefde boerenvrouw.

De beschrijving van een round character is vaak ook psychologisch getint of heeft sociologische elementen. Daarom is het behulpzaam dat de vertaler zich van bepaalde psychologische en sociale aspecten en hun uitdrukkingsmiddelen bewust is bij de weergave van een round character.

Nog een indeling van personages is mogelijk op grond van het feit of ze referentieel of fictief zijn. Referentiële karakters zijn degenen van wie kennis in een (cultuur)gemeenschap algemeen gedeeld wordt. Zo zijn er historische (Karel de Grote), legendarische (Sint Servaes), mythische en allegorische (Vrouwe Justitia) personages. Ze gedragen zich al dan niet volgens het patroon dat we uit andere bronnen kennen. Dergelijke personages zijn min of meer voorspelbaar. Het helpt vertalers om bekend te raken met al deze referentiekaders waarin referentiële karakters zich bewegen.

Fictieve karakters zijn daarentegen minder voorspelbaar, hun karakterisering is minder beperkt. Ze worden vaak ook door hun taalgebruik gekarakteriseerd. In werken met veel personages kunnen we een polyfonie van hun uitdrukkingswijzen vinden: dialecten, sociolecten, jargon. De vertaler kan deze herkennen en zelf beslissen of hij deze exotiserend of naturaliserend weergeeft.

Een genre kan ook verwachtingen in verband met personages wekken waaraan het verhaal al dan niet voldoet. Zo wordt in een sprookje van een heks verwacht dat ze kwaadaardig en ook nog vrouwelijk is. Het referentiekader, het genre en de instelling van de vertaler hebben eveneens invloed op de interpretatie van personages dus ook op hun weergave door de vertaler.

Tijd
Een ander aspect van een verhaal is tijd. Tijd heeft zelf verschillende vormen in verhalen. De volgorde waarin elementen van een verhaal worden gepresenteerd kunnen al dan niet chronologisch of lineair worden verteld.

Er bestaan tijdsafwijkingen van de lineaire chronologie van de gerepresenteerde gebeurtenissen. Deze tijdsafwijkingen worden anachronie genoemd. Anachronie geeft het verschil aan tussen de schikking in het verhaal en de chronologie van de geschiedenis.

De volgorde en samenhang van de elementen zoals ze zich in het verhaal voordoen, noemt men sujet. Het is mogelijk vanuit het sujet de lineaire gang van de gebeurtenissen te reconstrueren. Zo’n gereconstrueerde lineaire volgorde van de gebeurtenissen heet fabel. Het vaststellen van sujet en fabel kan van nut zijn voor vertalers om de manier waarop de schrijver de gebeurtenissen presenteert nauwkeurig vast te stellen.

Hoe ingewikkelder een verhaal is, hoe meer anachroniëen het bevat. Zo kan men in verhalen vooruitwijzingen (anticipatie) en terugverwijzingen (retroversie) vinden. Vooruitwijzingen en terugverwijzingen hebben verregaande consequenties voor hoe consequent de tekst vertaald wordt. Bij een vooruitwijzing wordt er gezinspeeld op zaken die de lezer pas later verneemt. In Noodlot (1890) van Louis Couperus speelt anticipatie vaak een onheilspellende rol:

Eene grote ruimte ruischte om haar heen en in die ruimte gevoelde zij, onzichtbaar, ontastbaar, en toch duidelijk en onloochenbaar intens, de spookachtige nadering van een onheil aanrollen, áanrollen als een vage donder... (Couperus 1990, 58).

Bij een terugverwijzing heeft de lezer te maken met flarden verleden in het verhaal: ‘En hij zag Bertie in zijn geest terug zoo als hij had staan bibberen in dien kouden sneeuwnacht, in zijn armzalige plunje.’ (Couperus 1990, 59)

Daarom is het aan te raden om de te vertalen tekst in zijn geheel altijd vóór het vertalen aandachtig te lezen zodat de vertaler zich van alle vooruitwijzingen en terugverwijzingen bewust is en herhaalde bepalingen, adjectieven en wendingen handhaaft.

Andere belangrijke begrippen zijn verteltijd en vertelde tijd. Verteltijd is de tijd die nodig is om een verhaal te lezen. Die komt dus overeen met het aantal bladzijden. Vertelde tijd betekent de hoeveelheid tijd die in een verhaal verteld wordt. Die kan worden vastgesteld op grond van de tijdsaanduidingen die voorkomen in het verhaal.

Indien de vertelde tijd langer is dan de verteltijd is er sprake van versnelling. Een voorbeeld van versnelling is Houtekiet (1939) van Gerard Walschap waarin het verhaal decennia bestrijkt terwijl het boek in enkele dagen gelezen kan worden (zo’n 230 bladzijden). Is de vertelde tijd korter dan de verteltijd dan spreekt men van vertraging. Een klassiek voorbeeld van vertraging is Ulysses (1922) van James Joyce waarin de gebeurtenissen van een enkele dag in zo’n 700 bladzijden verteld worden.

Al deze tijdsaspecten geven de literair vertaler aanwijzingen voor het precieze gebruik van de juiste werkwoordtijden en tijdsbepalingen, het gebruik van een snel of traag zinsritme en de stijl van het geheel.

Ruimte
Gebeurtenissen en handelingen spelen zich af in verschillende soorten ruimtes. Een ruimte heeft vaak een specifieke atmosfeer. Die wordt dan uitvoerig beschreven. Die beschrijvingen dragen bij aan het diepere begrip van gebeurtenissen, handelingen en personages. Zo’n ruimte kan betekenis dragen en een symbolische rol spelen. In dat geval spreekt men van belangenruimte.

Zo is Den Haag in Eline Vere een belangenruimte. Het is dan ook geen toeval dat Couperus dit werk de ondertitel Een Haagsche roman gaf. Hierdoor komt het accent te liggen op het Haagsche milieu en de sociale en psychologische problematiek die met dat milieu samenhangt. Dan hoort de vertaler dat Haagsche milieu van het eind van de negentiende eeuw goed te kennen: het reilen en zeilen van de aristocratie, de huizen waarin de personages wonen, het taalgebruik en uiterlijk van die mensen, de gebruiken en vooroordelen die allemaal bepalend zijn voor de vertaling.

De beschrijvingen van ruimtes zijn van wezenlijk belang bij het vertalen, ook omdat ze specifieke functies hebben ten opzichte van het hele verhaal. Ruimtes kunnen personages of de context van de gebeurtenissen impliciet karakteriseren.

Indien de ruimte geen specifieke rol speelt in het verhaal spreekt men van speelruimte. Dit komt niet zo vaak voor.

Tot slot
Alle hier geïntroduceerde begrippen worden in dit dossier verder uitgewerkt door verschillende auteurs. Aan de hand van tekstvoorbeelden duiken zij dieper in de betekenis van deze begrippen voor de vertaling:

Daarnaast vind je onderaan deze pagina verschillende bronnen die geschikt zijn om je verder te verdiepen in de narratologie.

Wat voor literair vertalers van bijzonder belang bij narratologie is dat ze de aangetroffen aspecten van een verhaal in verband brengen met de cultuurhistorische context van zowel de brontekst als de doeltekst. Dat wil zeggen: met de ideologische vooronderstellingen in een samenleving in een bepaalde tijd en plaats.

Niet alleen auteurs en hun verhalen hebben een cultuurhistorische context. Die hebben literair vertalers ook. Ook zij hebben een bepaalde ideologie. Hun interpretatie van de te vertalen tekst – een onmisbaar uitgangspunt van de vertaling zelf – wordt mede bepaald door hun eigen (ver)taalstrategische, cultuur- en persoonsgebonden waardeoordelen.

In hoeverre zij al deze waardeoordelen in hun vertaling mogen doen gelden, met andere woorden in hoeverre vertalers zichtbaar in hun vertalingen mogen zijn, vormt het onderwerp van verdere overwegingen van wat en hoe een literair vertaler allemaal doet (zie bijvoorbeeld dit artikel van Rokus Hofstede). In ieder geval mag vastgesteld worden dat vertalingen dankzij allerlei soorten veranderingen soms leiden tot hertalingen, dat er geen identieke vertaling van dezelfde tekst bestaat en dat er nooit één – enige ware – vertaling van hetzelfde werk bestaat.

Bal, Mieke. De theorie van vertellen en verhalen. Inleiding in de narratologie. Dick Coutinho, 1990.

Herman, Luc en Bart Vervaeck. Vertelduivels: handboek verhaalanalyse. Vantilt, 2001.

“Narratologie.” Algemeen Letterkundig Lexicon, https://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03092.php. Geraadpleegd op 22 november 2022

Noble, Philippe. "Hoe bronteksten lezen?" Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen, onder redactie van Lieven D’hulst & Chris Van de Poel. Leuven University Press, 2019, pp. 39-46.

Rigney, Ann. "Verhalen." Het leven van teksten. Een inleiding tot de literatuurwetenschap, onder redactie van Kiene Brillenburg Wurth & Ann Rigney. Amsterdam University Press, 2012, pp.159 – 195.

Van de Poel, Chris. "Basiskennis en -vaardigheden". Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen, onder redactie van Lieven D’hulst & Chris Van de Poel. Leuven University Press, 2019, pp. 19-28.

Venuti, Lawrence. The Translator’s Invisibility. A History of Translation. Routledge, 1995.