Maarten Luthers 'Zendbrief over het vertalen'
In 1530 ontving de protestantse theoloog Maarten Luther een brief van een vriend, waarin hem twee vragen werden gesteld. In een van die vragen werd kritiek geuit op zijn vertaling van het Nieuwe Testament, voornamelijk op een enkele passage, zelfs op een enkel woord. In zijn befaamde Zendbrief over het vertalen dient Luther zijn vriend, maar vooral de papisten van wie de vraag oorspronkelijk stamt, van repliek.
Samenvatting door Joyce Bekkers
De eerste vraag uit de brief betreft Luthers vertaling van Paulus’ brief aan de Romeinen, uit het Nieuwe Testament. In het derde hoofdstuk hiervan luiden de woorden van Paulus Arbitramur hominem iustificari ex fide absque operibus, wat Luther heeft vertaald met een Duits equivalent van ‘Want wij zijn van oordeel dat de mens gerechtvaardigd wordt zonder de werken van de wet, alleen door het geloof’. Hierbij gaat het er voornamelijk om dat Luther het woord van God zou hebben veranderd door ‘allein’ (alleen) toe te voegen, wat niet in de oorspronkelijke tekst stond, en volgens de papisten niet door de beugel kan.
In zijn antwoord benadrukt Luther dat hij het Nieuwe Testament naar eer en geweten heeft vertaald en dat het iedereen die denkt dit beter te kunnen vrij staat een poging te wagen. Daarnaast maakt hij duidelijk dat hij de papisten niet in staat acht zelf een noemenswaardige Duitse vertaling te produceren. Daarom zouden ze het niet waard zijn om zijn vertaling te bekritiseren: 'Zij weten er nog minder van dan de ezel van de molenaar, omdat zij nog nooit hebben geprobeerd te vertalen.'
Luther had namelijk bewust gehandeld toen hij het Duitse ‘allein’ toevoegde aan de tekst, hoewel het woord sola of solum niet voorkwam in de Latijnse brontekst. Hij had zichzelf tot doel gesteld een heldere en begrijpelijke Duitse tekst te produceren voor de Duitse christenen. Soms zocht hij wel drie of vier weken lang zonder succes naar een enkel woord om de tekst zo dicht mogelijk bij de lezer te brengen, met als gevolg dat de lezer hele passages kon lezen zonder ook maar één keer te struikelen.
Deze werkwijze heeft hij ook gevolgd toen hij ‘allein’ toevoegde aan de Duitse vertaling. Hij geeft zelf aan zich ervan bewust te zijn dat het woord sola, of beter gezegd de letters s-o-l-a, niet in de Griekse of Latijnse tekst van Romeinen 3 voorkomt. Toch hechten de papisten daar volgens hem te veel waarde aan en staren ze zich blind op dat ene woord, hoewel het juist de betekenis van de tekst weergeeft, zoals die oorspronkelijk was bedoeld.
'Hij is tot zijn vertaling gekomen door zichzelf af te vragen: hoe zou een Duitser dit zeggen?'
De taal van de gewone man
Luther zegt: ‘Ik wilde Duits spreken en niet Latijn of Grieks’, omdat hij zichzelf tot doel had gesteld een Duitse vertaling te schrijven. ‘We kunnen niet aan de letters van het Latijn vragen hoe we Duits moeten spreken, zoals deze ezels doen.’ In plaats daarvan moeten we dat volgens Luther vragen aan de moeders thuis, aan de kinderen op straat, aan de gewone man op de markt. Vertalers moeten zich dus laten leiden door hoe een taal daadwerkelijk wordt gesproken door de gemiddelde mens, door hun taal. Alleen dan zal een doelpubliek een tekst begrijpen wanneer het de vertaling leest.
Om zijn argument te onderbouwen, haalt hij verschillende voorbeelden aan. Hij is tot zijn vertaling gekomen door zichzelf af te vragen: hoe zou een Duitser dit zeggen? Vervolgens kwam hij tot de conclusie dat het in de Duitse taal gebruikelijk is om het woord ‘allein’ (alleen) samen met ‘nicht’ (niet) of ‘kein’ (geen) te gebruiken wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen twee zaken. Zo wordt de betekenis naar de voorgrond geschoven. Als voorbeeld noemt Luther: ‘De boer brengt alleen koren en geen geld.’ En: ‘Ik heb alleen gegeten en nog niet gedronken.’
Om zijn statement kracht bij te zeggen, geeft hij een aantal andere voorbeelden. Zo zegt Christus: Ex abundatia cordis os loquitur. De letterlijke Duitse vertaling daarvan zou ‘Aus dem Uberfluss des Hertzen redet der Mund’ zijn (uit de overvloed des harten spreekt de mond). Een Duitser zou met een dergelijke vertaling niet begrijpen dat er Duits tegen hem wordt gesproken, omdat de moeders thuis en de gewone man op de markt zeggen: ‘Wes das Herz vol ist, des gehet der Mund über’ (waar het hart vol van is, loopt de mond van over). Dat is iets dat een Duitser begrijpt en waarmee de betekenis van een zin succesvol wordt overgedragen in een andere taal.
Dit is ook wat Luther heeft geprobeerd te bewerkstelligen door het woord ‘allein’ toe te voegen in de betreffende passage uit Romeinen 3. Volgens hem spreekt Paulus in die passage namelijk het belangrijkste punt van de Christelijk leer uit: dat de mens rechtvaardig wordt door het geloof in Christus en niet door werken van de wet, waardoor hij zich genoodzaakt voelde de volgende betekenis over te brengen: ‘Alleen het geloof en niet de werken maken ons rechtvaardig’.
De tweede vraag uit de brief was van theologische aard. Luthers vriend vroeg hem of de overleden heiligen bidden voor de mens, omdat geschreven staat dat de engelen dit doen. In vergelijking met de rest van de brief geeft Luther hier slechts kort antwoord op, namelijk dat hun geleerd werd te geloven dat de heiligen in de hemel bidden voor de mens, hoewel ze dit niet konden weten omdat daarover met geen woord wordt gesproken in de Heilige Schrift. Hiermee sluit Luther zijn brief af.
Conclusie
Luther is van mening dat een vertaling die geheel wordt begrepen en erkend door de lezer, enkel tot stand kan komen wanneer wordt uitgegaan van het doelpubliek. Een brontekst mag alleen leidend zijn voor de betekenis en inhoud van een tekst, maar niet voor de verwoording in de doeltaal. Een vertaler moet (de auteur van) een tekst tegen de lezer laten spreken zoals zijn buren, familie en vrienden tegen hem zouden spreken. Met deze strategie wordt de tekst naar de lezer toe gebracht. Alleen dan zal de lezer de volledige inhoud van de tekst in zich op kunnen nemen en kunnen begrijpen wat er wordt gezegd.
Bron
- Maarten Luther, An Open Letter on Translating (Engelse en Duitse tekst)