Schleiermacher over de verschillende methoden voor het vertalen

Geplaatst op: 17 juni 2019

In zijn verhandeling ‘Ueber die verschiedenen Methoden des Uebersezens’ (1813) maakte Friedrich Schleiermacher onderscheid tussen twee vormen van vertalen. De ene vorm is het overzetten van wetenschap en kunst van de ene in de andere taal. De andere vorm is het tolken, gehanteerd in het handelsverkeer tussen verschillende volkeren en in de diplomatieke communicatie tussen onafhankelijke regeringen, wanneer deze enkel hun eigen taal spreken, maar wel op basis van gelijkheid met elkaar om willen gaan, zonder terug te grijpen op een dode taal.

Samenvatting door Joyce Bekkers

 

Volgens Schleiermacher bestaat er slechts een vage grens tussen deze beide vormen en is er altijd sprake van overlap. De definities komen misschien wat willekeurig over, omdat onder tolken normaliter mondeling vertalen en onder vertalen schriftelijk vertalen wordt verstaan, maar de twee liggen niet ver uit elkaar. Het schriftelijke is geschikt voor de kunst en de wetenschap, omdat een object alleen via het geschrift kan worden vereeuwigd. Bovendien lijkt Schleiermacher een mondelinge vertolking van wetenschappelijke of artistieke bevindingen zowel nutteloos als onmogelijk.

Aan de andere kant is een schriftelijke vertaling in het handelsverkeer weliswaar mogelijk, maar het zou in dit geval slechts gaan om een schriftelijke vertolking of een transcriptie van mondelinge onderhandelingen, gebruikt als puur mechanisch middel. In het handelsverkeer heeft men namelijk vooral te maken met zichtbare of ten minste met zo duidelijk mogelijke onderwerpen. In de loop van de tijd zijn er op dit gebied als gevolg van de wetten en gebruiken vaste zegswijzen ontstaan. Wie deze zegswijzen in een bepaalde taal niet beheerst, wordt minder goed begrepen. Daarom is het omzetten ervan een bijna mechanische bezigheid waarvan iedereen met een matige kennis van beide talen zich kan bedienen en waarbij weinig verschil te zien is tussen een betere of slechtere vertaling.

Bij het overzetten van wetenschappelijke of artistieke bevindingen van de ene in de andere taal moeten volgens Schleiermacher twee dingen in acht worden genomen; wanneer een woord in de ene taal één op één overeen zou komen met een woord in een andere taal, en daarbij ook nog dezelfde betekenis zou dragen, zou het vertalen van wetenschap en kunst net zo mechanisch zijn als vertalingen in het handelsverkeer. Zo wordt enkel de inhoud van een toespraak of geschrift overgebracht. De lezer van een vertaling zou daardoor dezelfde relatie tot de auteur en het werk krijgen als de moedertaalspreker. Toch komt het nauwelijks voor dat een woord in de ene taal één op één overeenkomt met een woord in de andere taal, waardoor vertalen een geheel andere bezigheid is dan tolken. Dit komt doordat de spreker twee verschillende relaties heeft met zijn taal. Enerzijds is een spreker in zijn verstand en fantasie gebonden aan de taal waarmee hij/zij opgegroeid is, maar anderzijds draagt ieder vrij denkend mens bij aan de ontwikkeling van taal. Talen ontstaan immers niet vanzelf, maar worden in de loop van de tijd ontwikkeld en kunst en wetenschap zijn de media waarin dit tot uiting komt.

Naar de auteur óf naar de lezer

‘Wie zich natuurlijk deze kunst van het verstaan eigen gemaakt heeft door de hardste inspanningen op het gebied van de taal, door precieze kennis van het hele historische leven van een volk en door de meest levendige voorstelling van individuele werken en auteurs, die, en alleen die, kan het als zijn opgave beschouwen om hetzelfde begrip van de meesterwerken uit kunst en wetenschap toegankelijk te maken voor zijn volks- en tijdsgenoten,' zegt Schleiermacher (2010, 43). Om lezers te laten begrijpen wat er in het origineel wordt bedoeld, moet de vertaler dus de essentie van de taal oppakken die de auteur eigen is. Hij moet de denkwijze en de aard van de auteur kunnen begrijpen. Zodra dit begrip er is, moet de vertaler proberen de lezer en de auteur samen te brengen en het werk van de auteur begrijpelijk maken voor de lezer. Hier staan de vertaler twee mogelijkheden ter beschikking: ‘Ofwel laat de vertaler de schrijver zoveel mogelijk met rust en beweegt hij de lezer naar hem toe. Of hij laat de lezer zoveel mogelijk met rust en beweegt de schrijver naar hem toe’ (45). Volgens Schleiermacher zijn deze twee methoden zo verschillend dat er altijd één moet worden nageleefd, omdat een mengvorm geen goed resultaat kan opleveren.

Hier staan de vertaler twee mogelijkheden ter beschikking: ‘Ofwel laat de vertaler de schrijver zoveel mogelijk met rust en beweegt hij de lezer naar hem toe. Of hij laat de lezer zoveel mogelijk met rust en beweegt de schrijver naar hem toe’

‘In het eerste geval wil de vertaler bij de lezer het bij hem ontbrekende begrip van de brontaal vervangen,’ (45). Hij probeert het beeld dat het werk oproept en de betekenis daarvan over te brengen op de lezer. Schleiermacher is van mening dat een dergelijke vertaling geslaagd is wanneer kan worden beweerd dat de auteur, als hij de doeltaal net zo goed had beheerst als de vertaler de brontaal beheerst, precies dezelfde vertaling van zijn origineel zou hebben geschreven als de vertaler heeft gedaan. In het tweede geval probeert de vertaler de auteur juist te laten spreken of schrijven zoals hij dit in de doeltaal gedaan zou hebben. Hierbij kan de vertaler zichzelf de vraag stellen: hoe zou de auteur de tekst geschreven hebben als de doeltaal zijn eigen moedertaal was geweest?

Hier zien we het onderscheid tussen ‘nabootsing’ (46) en ‘parafrase’ (44). Bij nabootsing wordt het origineel dus gereproduceerd in een andere taal, terwijl bij parafrase het origineel wordt aangepast aan de lezer. Het komt immers vaak voor dat een woord in de brontaal bijvoorbeeld vrij nieuw is, maar de letterlijke vertaling daarvan in de doeltaal eerder ouderwets klinkt. Hierdoor is de vertaler genoodzaakt vreemde inhoud te plaatsen en terug te grijpen op nabootsing. Anderzijds komt het ook vaak voor dat een woord weliswaar een op een kan worden omgezet in een andere taal, maar de vertaling de betekenis van het origineel niet geheel omvat, waardoor er voor een alternatief moet worden gekozen. In deze gevallen moet de vertaler zich volgens Schleiermacher gelukkig prijzen met het besef dat hij op andere plaatsen kan compenseren wat hem in deze gevallen niet is gelukt. Maar de situatie kan ook omgekeerd zijn, namelijk dat de vertaler slechts in enkele gevallen zijn doel bereikt, terwijl dit voor de algehele tekst niet mogelijk is.

Als voorbeeld hiervan draagt Schleiermacher poëzie en artistiek proza aan. Voor deze genres speelt volgens hem het muzikale aspect van taal, dus het ritme en de melodie, een grotere rol. Iedere lezer zou aanvoelen dat de betovering van de kunst verloren gaat wanneer er geen rekening wordt gehouden met deze aspecten. Maar in feite is iedere vertaler die de toon van de brontaal wil behouden, blootgesteld aan dit risico. “Wie wil er nu beschuldigd worden van onbeholpenheid, doordat hij ernaar heeft gestreefd zo trouw mogelijk te blijven aan de brontaal en dat […] hij zijn moedertaal heeft onderworpen aan buitenlandse en onnatuurlijke ontwrichtingen in plaats van haar in ere te houden?” zegt Schleiermacher.

Bij tolken steekt de vork anders in de steel. Geschriften die in de loop der jaren zijn ontstaan vanuit gesprekken op de markt mogen volgens Schleiermacher worden vertaald alsof de auteur zelf in die taal heeft gesproken. Maar ook alleen dergelijke alledaagse geschriften.

Schleiermacher pleit ervoor dat we desondanks niet mogen ontkennen dat er veel mooie en krachtige dingen pas zijn ontwikkeld dankzij vertalingen: ‘Wij spreken te weinig en kletsen in verhouding te veel, en het valt niet te ontkennen dat het schrijven sinds geruime tijd ook al te sterk die richting uitgegaan is en dat het vertalen ervoor gezorgd heeft dat een strengere stijl zich weer gelding verschaft heeft’ (59).

Conclusie

Een vertaler moet de keuze maken of hij in zijn vertaling de lezer tegemoet komt, of de auteur. In het eerste geval gaat hij de brontekst parafraseren door de vertaling zo te schrijven alsof de doeltaal eigenlijk de moedertaal van de auteur is. Als de vertaler daarentegen de auteur tegemoet komt, moet hij de brontekst in de doeltaal nabootsen. Hierbij is het zaak om de lezer te overtuigen het vreemd een onbekende in zich op te nemen. Beide vertaalmethoden hebben hun eigen voor- en nadelen, baten en risico’s.

 

Deze samenvatting is gebaseerd op Friedrich Schleiermacher, Ueber die verschiedenen Methoden des Uebersezens (zie pdf).

De Nederlandstalige citaten zijn afkomstig uit Friedrich Schleiermacher. 'Over de verschillende methoden van het vertalen'. In: Ton Naaijkens, Cees Koster, Henri Bloemen en Caroline Meijer, red. (2010). Denken over vertalen. Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, p. 39-60.