European School of Literary Translation 2018
Van 11-14 september vond de tweede editie van de European School of Literary Translation (ESLT) Summer School plaats in Rome. Dertien literair vertalers uit verschillende landen in Europa en daarbuiten verdiepten zich in het literair vertaalonderwijs. Vijf van hen waren vertalers uit het Nederlands.
De ESLT is een Europees ‘Train de trainer’-programma, wat bestaat uit lezingen, workshops, paneldiscussies en seminars. Het komt voort uit het PETRA-E Netwerk en als basis dient de Europese Leerlijn Literair Vertalen (www.petra-education.eu). Samen met de British Centre for Literary Translation, de Link Campus Universiteit Rome en de Fondazione San Pellegrino is het ELV één van de vier Europese organisatoren. Dit jaar stonden didactiek van het literair vertalen in het algemeen, digitale hulpmiddelen en de toepassing van de PETRA-E Leerlijn centraal. Eén van de cursisten, Ira Wilhem (vertaler Nederlands-Duits) schreef er een persoonlijk essay over.
Over het belang van een getrainde taalspier
door Ira Wilhelm
Onder een strakblauwe hemel, in de hitte van een late zomer en in het oude Palazzo van de Link Campus University in Rome braken deelnemers en docenten zich het hoofd over de vraag hoe digitale hulpmiddelen het werk en het leven van een vertaler kunnen verbeteren en hoe je kennis over het vertalen het best aan de volgende generatie verder kunt geven. CATMA, PETRA-E Framework en andere technische tools werden voorgesteld, maar met Lawrence Venuti verscheen ook een beroemdheid in levenden lijve.
De European School of Literary Translation (ESLT) 2018 was bedoeld voor docenten en vertalers die vertalers opleiden. Eén van de thema’s: de rol van digitale hulpmiddelen bij het vertalen.
Technische tools
De kennismaking met digitale tools stond voorop. Ons werd gevraagd om ter voorbereiding kennis te maken met de volgende programma’s: Sketchengine, CATMA, Voyant tools en LF Aligner. Het zijn tools om een tekst op taalniveau te analyseren. Daarbij gaat het om de volgende vragen: hoe vaak komt een woord in een tekst voor? Is het woord gebruikelijk of niet? Wat is de gemiddelde lengte van een zin?
Toen ik in de jaren tachtig vergelijkende literatuurwetenschap studeerde, volgde ik een college over de verschillende vertalingen van James Joyce’s Ulysses. Ik hield een presentatie waarvan ik – het is meer dan dertig jaar geleden – het precieze onderwerp ben vergeten. Ik herinner mij wel dat ik onder meer over een bepaald motief sprak dat in de roman bijzonder vaak voorkwam. Van professor Harald Weinrich had ik geleerd om met een potlood te lezen en de laatste lege pagina’s van een boek voor annotaties te gebruiken. Ik zette dus elke keer een streepje als ik het motief tegenkwam. Bij mijn presentatie zei ik dat het motief een x aantal keren voorkwam, waarop de docent mij onderbrak en mij verbaasd vroeg hoe ik dat wist. Ik begreep zijn vraag niet, haalde mijn schouders op en antwoordde laconiek: ‘Ik heb het boek gelezen’.
Praktijk en theorie van het vertalen vormen een dichotomie. Voor mij als vertaler die heel onregelmatig aan de universiteit doceert, af een toe een mentoraat heeft of een workshop geeft bestaat er nog een soort super-dichotomie: praktisch vertalen versus digitale tekstanalyseprogrammaʼs. Ik ben sceptisch en sta wantrouwend tegenover alles wat de intimiteit tussen mij en de tekst wil verstoren. En precies dat doen de tekstanalyseprogrammaʼs. Mijn vraag luidt: zou je na tien pagina’s van een roman te hebben gelezen er niet zelf op komen wat de gemiddelde lengte van een zin is? Het lijkt alsof deze tools je ervan willen weerhouden te doen wat aan het begin, in het midden en aan het eind van het vertalen staat: lezen.
PETRA-E Leerlijn Literair Vertalen
Indrukwekkend, maar is het nuttig voor professionele vertalers?
Als ik vroeger de mogelijkheid had gehad om naar de PETRA-E-Leerlijn te kijken, dan was mij een flinke portie frustratie bespaard gebleven. Hoewel ik vrij lang vertaal en een behoorlijk aantal titels heb vertaald, kan ik er niet van uitgaan dat ik voortdurend opdrachten krijg. Van het vertalen alleen kan ik niet leven en dat veroorzaakt frustratie en onrust omdat ik altijd op zoek ben naar weer een ander bijbaantje.
Ik zou liegen als ik niet zou toe geven dat ik het systeem de schuld geef. Maar nog niet zo lang geleden stelde ik vast dat dit iets te gemakkelijk was. Ik was een deel van het probleem. Want een belangrijk deel van het vertalersvak, de publieke taak − lezingen, beurzen, conferenties, overal waar veel mensen bij elkaar komen − is niet aan mij besteed. Ik zit liever thuis te lezen. Ik ben er zelden in geslaagd om op eigen kracht een opdracht binnen te halen. Dat leidde ertoe dat ik tegen mezelf zei: als dat een belangrijk deel van het vertalen is en als ik dat niet kan, dan ben ik geen goede vertaler. Dit inzicht maakte mij rustig, de druk viel van mij af.
Zoals ik zei: door een blik in de PETRA-E Leerlijn was mij veel irritatie bespaard gebleven, want daar zijn de vaardigheden die de ʻprofessionele competentieʼ evalueren samengevat in descriptoren als ʻkan aan een netwerk deelnemen en de voordelen ervan benuttenʼ of ʻbeschikt over ondernemerskwaliteitenʼ. Maar in het geheel is de Leerlijn volgens mij minder bedoeld ter evaluatie van de vaardigheden van een vertaler als een onderdeel van een opleidingsprogramma: ʻHoe word ik een professionele vertaler’. Het noemen van de vaardigheden betekent nog lang niet dat je de vaardigheden ook kunt invullen − zelfs als je dat wilt. Een het niet-kunnen-invullen van een categorie zegt niets over je vaardigheden in een andere. Maar het is wel zo dat je van het vertalen alleen echt kunt leven, zonder frustratie en bijbaantjes, als je het grootste deel van de descriptoren inderdaad kunt invullen en daar zijn de belangrijkste niet de descriptoren die het hebben over taalvaardigheid en creativiteit. Een descriptor mis ik overigens: ʻMoet een obsessieve lezer zijnʼ.
Venuti
Ik wist eerlijk gezegd niet dat Lawrence Venuti zo’n coryfee was! Als praktisch vertaler ben je meer met bronteksten bezig dan met theorieën over het vertalen.
Lawrence Venuti zat vanaf de eerste dag achter in de collegezaal van de Link Campus in Rome. Hij zat daar niet alleen op de dag van zijn keynote-lezing, niet alleen in de ochtend van zijn keynote-lezing of het uur voor zijn keynote-lezing, nee, hij zat daar alle drie dagen van de ESLT, van ʼs ochtends vroeg tot in de namiddag, hij maakte af en toe opmerkingen, voegde iets toe, stimuleerde de discussies, sprak met iedereen, luisterde aandachtig, ging mee op een borrel, nodigde de deelnemers uit − dat is wellicht een Amerikaanse traditie, want Europese academici heb ik dat nooit zien doen. Ook zijn keynote-lezing hield hij op zijn Amerikaans: luid, provocatief en zelfverzekerd. Hij legde zijn hermeneutische manier van vertalen uit die de theorie omarmt. Ik weet niet of ik het niet heb begrepen of dat het zo is als ik denk: wat hij beschrijft is dat wat een vertaler met ervaring al lezend en vertalend werktuigelijk doet.
Ik citeer uit mijn geheugen: ʻVeel vertalers zijn niet geïnteresseerd in theorie, ze koesteren hun anti-intellectuele houdingʼ. Ik heb een aantal vertaaltheorieën gelezen en ze heel snel vergeten. Maakt mij dat tot een anti-intellectueel? Of: ʻAls je bij het vertalen vastzit, dan kan de vertaaltheorie je helpenʼ. Maar hoe werkt zoiets eigenlijk? Je zit aan je schrijftafel in je werkkamer en wordt geconfronteerd met een probleem waarvan je weet dat je het zelf moet oplossen. Eenzaamheid heeft voor vertalers een andere naam. Maar de theorie als conspirant, vriend en helpende hand? Ik geloof er niet in en ik durf te voorspellen, dat ik er ook niet in zal geloven nadat ik het beroemde boek van Venuti wel heb gelezen. Wat ik zeker ga doen.
In de afsluitende evaluatieronde bracht een medecursist haar angst onder woorden, hoe en wat het betekent om een vertaler te worden. Haar ervaring tijdens de ESLT vatte ze als volgt samen: ze was er nu van overtuigd dat het belangrijkste wat zij nodig zou hebben de theorie was.
Theorie als levensmiddel, theorie als hulpmiddel voor vertalers. Ik weet het niet.
Theorie als middel om de synapsen in je hersenen te vermenigvuldigen: ja, natuurlijk. Maar is het niet belangrijk om ook een andere spier te trainen? Taal is ook een spier die hoognodig getraind moet worden − door te lezen. Een getrainde taalspier levert namelijk wel oplossingen op als je vastzit en dat gaat vanzelf! Mijn mantra is dus het volgende en is afkomstig van mijn favoriete auteur Lawrence Sterne: ʻRead, read, read, read, my unlearned reader! Read.ʼ Sterne eist het maar liefst vijf keer, ik zou een zesde keer toevoegen, niet alleen voor mijn medecursist: Lees!
Toch is het gelukt: vertalers en theoretici over het vertalen kwamen bij elkaar. Je leert er altijd iets van en het helpt zeker om af en toe op te staan van je eenzame plek aan je schrijftafel. Ik mis dus nog een ander descriptor in het PETRA-E Leerlijn in de categorie voor de professionele vertalers en experts: ʻneemt deel aan summer schoolsʼ.
Alsof ze profetisch het grondleggend conflict van deze inspirerende dagen voorzien heeft, noemde een medecursiste Belén Santana een boek, dat net is verschenen en dat ze samen met Vera Gerling heeft uitgegeven: Literaturübersetzen als Reflexion und Praxis. Het is in het Duits geschreven en dat is weer een gelukje voor mij.