Lezing Literaire Vertaaldagen 2012: 'De zichtbaarheid van de vertaler' van Rien Verhoef

Geplaatst op: 25 april 2023

Het belang van de zichtbaarheid van literair vertalers komt de afgelopen jaren steeds vaker aan bod, maar het is geen nieuw gespreksonderwerp. Rien Verhoef ondernam in 2012 al verschillende zichtbaarheidsexperimenten. Na zijn 'experimentele jaar' deelde hij op de Literaire Vertaaldagen van 2012 zijn persoonlijke visie.

Een foto van Rien Verhoef tijdens zijn lezing op de Literaire Vertaaldagen van 2012.
Rien Verhoef op de Literaire Vertaaldagen van 2012. Foto: H. van Herk

Laat ik vooropstellen dat ik me na 35 jaar vertalerschap nog altijd het meest thuis voel bij twee uitspraken van Sjaak Commandeur, 30 jaar geleden door mijn eigen mond gedaan bij de uitreiking van de Nijhoffprijs aan ons samen in de Oude Raadzaal te Den Haag. Eén: ‘Een vertaler hééft in beginsel helemaal geen stijl van zichzelf, tenminste niet als hij vertaalt’. En twee: ‘Vertalen wil niet zeggen dat je een tekst verfraait, het wil evenmin zeggen dat je een tekst verbetert, het wil zeggen dat je een tekst getrouw weergeeft, desnoods tot je er van vertwijfeling bij neervalt.’ In essentie verwoordden wij daar toen de ‘onzichtbaarheid als vertalersideaal’ waaraan ik altijd geprobeerd heb trouw te blijven, ook al is er in de loop der jaren weleens flink tegenaan geschopt. Vandaar dat ik een paar jaar geleden bijzonder verguld was met een opmerking over een vertaling van mij die Aai Prins in Tirade maakte: ‘Toen ik Geheugen, spreek las, vergat ik dat het een vertaling was.’ Zij gebruikte bij die gelegenheid trouwens ook nog een prachtig beeld: ‘Vertalers bevinden zich doorgaans in de kruipruimte van de literatuur. Dat de kamer met zoveel smaak is ingericht, is ook hun verdienste, maar de lezer mag daar niets van merken. De schrijver dient rechtstreeks tot ons te spreken, met behulp van een onzichtbare tolk. Wie de tolk toch ziet, leest een slechte vertaling.’

Het thema van vandaag is natuurlijk niet de zichtbaarheid of onzichtbaarheid in deze zin, al blijft die betekenis onvermijdelijk op de achtergrond meespelen als de vertaler zich verdiept in zijn p.r. en overige mogelijkheden om de aandacht op zichzelf en zijn vak te vestigen.

Dit gezegd hebbend wil ik u graag meenemen langs een aantal experimenten die ik dit jaar met mijn eigen zichtbaarheid in deze laatste zin heb ondernomen, met in mijn achterhoofd als het ware dit moment waarop ik hier vandaag voor u zou staan.

Het begon eind februari met een gesprekje tijdens ‘Nederland vertaalt’ met secretaris Ellen Overweel van de Nijhoff-prijs. Ik stond daar in ’t Muziekgebouw aan het IJ met een paar collega’s van Vertaalverhaal.nl – dat op zichzelf natuurlijk ook een uiting van de zichtbare vertaler is – en we verkeerden in een opgetogen stemming omdat we nog net op tijd voor die dag De hond van Rabelais van Hans van Pinxteren hadden klaar gekregen. We probeerden de Nijhoff-secretaris te porren voor steun van het Prins Bernhard Cultuurfonds aan de VertalersVakschool en kregen dankzij ons aanstekelijke enthousiasme in elk geval een voet tussen de deur, in de vorm van een verkennende afspraak. En passant begon zij ook nog even over de reeks columns van Nijhoff-winnaars in Onze Taal, die door het Prins Bernhardfonds werd gesponsord, en vroeg of ik er misschien iets voor zou voelen er daarvan ook een voor mijn rekening te nemen. Ik weet niet of ik ook ja gezegd zou hebben zonder het thema van deze Vertaaldagen – zoiets is nu eenmaal altijd een hoop werk – maar nu hoefde ik niet lang na te denken: zo’n blad als Onze Taal, met een oplaag van meer dan 30.000 en bestemd voor taalminnaars, was voor de zichtbaarheid van ons bedrijf natuurlijk een voortreffelijk kanaal. Geheel toevallig verscheen mijn bijdrage trouwens vorige week, in het decembernummer.

In juni ontving ik een mailtje van Jolanda van Dijk van De Bezige Bij. Ik kende haar niet, maar wat me trof was de toevoeging onder haar naam: Publiciteit vertaalde literatuur. Een uitgever die de moeite neemt publiciteit voor vertaalde literatuur te maken en daar zelfs speciaal iemand voor aan te stellen, die moet je als vertaler eren, leek me, dus ik stond bij voorbaat voor alles open. Maar ik moest toch wel even slikken toen ik zag dat het ging om een doorgestuurd verzoek van Zin, het Sanoma-maandblad voor vlotte bejaarden. Ik had veel over voor mijn zichtbaarheidsexperiment, maar of ik hier nu zin in had? Ik citeer:

Voor tijdschrift Zin, maandelijks verschijnend lifestyle 50+ magazine van Sanoma-uitgevers (oplage 114.000 exemplaren), maakt Iris Hannema Productions een zes pagina grote redactionele portretserie, elke maand een ander, verrassend onderwerp. Voor het kerstnummer willen wij graag zes Nederlandse vertalers, drie mannen, drie vrouwen, fotograferen en interviewen.

Voor deze serie wil ik Rien Verhoef graag vragen. Het gaat om een een-paginagroot portret met een klein interviewtje over zijn werk als vertaler.

De portretfoto wordt gemaakt door de bekende fotograaf Nick van Ormondt in zijn fotostudio in Halfweg. We hebben twee data beschikbaar, waarop onze visagiste, styliste en ikzelf voor het interviewtje, aanwezig zullen zijn.

Hoor graag of de heer Verhoef het leuk vindt om hieraan mee te werken.

Verrassend vond de heer Verhoef dat zeker, maar zo’n letterlijke vorm van zichtbaarheid, moest hij die nu wel zoeken? Zeker gelet op zijn opvattingen over de onzichtbaarheid van de vertaler? Maar ja, zijn veldwerk vergde nu eenmaal ook vuile handen en gelukkig trok zijn vriendin hem met haar bekende nuchterheid over de streep: natuurlijk moet je dat doen, je houdt er allicht een leuke foto aan over. Dus bekeek ik maar eens op mijn gemak de soft-focus aanbevelingsfoto van Daphne Deckers op de site van de bekende fotograaf en stapte op een zonovergoten augustusmiddag op mijn fiets naar Halfweg. Van het interview bleef een kadertje met tien zinnen over, maar de foto was fraai – of in elk geval verrassend – en in de doelgroep van Zin zitten ook onze lezers, en zo sta ik met de collega’s Nelleke Geel, Jeanne Holierhoek, Aai Prins, Piet Janssen en Ronald Vlek deze maand in Zin. € 4,95 voor zes vertalersportretten, het is maar dat u het weet.

Intussen werkte ik klassiek onzichtbaar, namelijk in lange, lange dagen achter mijn bureau, aan mijn vertaling van de nieuwe Ian McEwan, die eind september uitkwam. Ik bedacht dat het voor mijn zichtbaarheid misschien wel goed zou zijn als ik het Athenaeum-rubriekje over de vertaling van de zes eerste zinnen van McEwan, dat ik twee jaar geleden schreef, met een zevende zou uitbreiden. Ik mailde Daan Stoffelsen van Athenaeum en hij was meteen enthousiast.

Daarnaast wees Gea Schelhaas van het Expertisecentrum Literair Vertalen me op een twitterdiscussie over de Nederlandse titel van die jongste McEwan, Suikertand, waarin ook Volkskrant-columniste Nausicaa Marbe zich had gemengd. Ik overwon mijn weerstand tegen de toon van twitteraars ‘Moet dat niet gewoon Zoetekauw zijn?’ en bood mijn uitgever een stukje aan dat hij op Twitter kon plaatsen. Dat kon ik dan meteen ook gebruiken als reactie op een opmerking van Elsbeth Etty in haar allerlaatste ‘Voorproef’ in NRC Handelsblad van 29 september, waarin zij schreef: ‘Bij het lezen van de nieuwe roman van Ian McEwan vertaalde ik de titel Sweet Tooth voor mezelf met “Zoetekauw” maar de Nederlandse vertaling heet Suikertand, een bestaand synoniem van zoetekauw.’

Eind oktober kondigde de Volkskrant de reeks ‘Verboden boeken’ aan. Ik zag dat daarin ook Lolita zou verschijnen en De Bezige Bij had mij dat natuurlijk best even van tevoren mogen laten weten – al was het alleen maar omdat ze daar contractueel toe verplicht is – maar zoiets gebeurt nu eenmaal vaker niet dan wel, dus daar maakte ik me niet zo druk om. Ik zou immers heus wel een of meer bewijsexemplaren en een vergoeding conform mijn modelcontract ontvangen. Maar toen ik als Volkskrant-abonnee gratis het eerste exemplaar in de reeks ontving, De gedaanteverwisseling van Kafka, besefte ik dat er qua zichtbaarheid weer werk aan de winkel was. Vertaler Willem van Toorn stond niet op het titelblad vermeld, maar was in een colofonnetje weggemoffeld, en in het publiciteitscircus rond de reeks, ook op de bijbehorende glossy website, was zijn naam onvindbaar. Omdat Lolita als nummer twee van de twintig de week erop al zou verschijnen, meldde ik me spoorslags bij mijn uitgever. De chaos daar bleek totaal, want ze hadden het contráct nog niet eens gezien dat met de Volkskrant was gesloten door het schimmige werkmaatschappijtje dat zich tussen Bij en krant had genesteld. Wat maar weer eens mijn stelling bevestigde dat het onfatsoen nooit ver weg is als Nederlandse uitgevers zich met Engelse fantasienamen gaan tooien: WPG Unlimited was deze keer de naam. Natuurlijk was die hele reeks allang gedrukt en zou geen rechter zo’n massale oplaag om deze reden uit de handel laten halen, dus concentreerde ik me maar op een nette naamsvermelding op die fraaie website. Dat kon er nog wel af en op de vrijdagochtend voordat ‘de week van Lolita’ aanbrak, werd nog net op tijd de site aangepast. Wel moesten ook alle andere vertalers blijkbaar afzonderlijk maar aan de bel trekken, want van de 16 vertalingen in de reeks van 20 boeken bleef Lolita de enige waarbij de vertalersnaam werd toegevoegd. En dat terwijl het Volkskrant-katern Boeken nu juist na veel aandringen van onze kant zijn leven zo heeft gebeterd en tegenwoordig voorbeeldig alle vertalersnamen vermeldt. Ik overwoog nog uit te zoeken wie al die andere vertalers waren en ze op te stoken, maar vond dat ook weer overdreven.

De verhouding van ons vak met het zichtbaarheidsmedium bij uitstek, de televisie, bleef intussen een pijnlijke en moeizame. De Wereld Draait Door was een aardig maandelijks programma met bevlogen boekhandelaren begonnen, maar ook na aandringen van collega’s kon daarin bij vertalingen niet de naam van de vertaler worden vermeld omdat dit te veel tijd in beslag zou nemen. Tja, misschien als die vertaler Marietje d’Hane-Scheltema of H.J. de Roy van Zuydewijn heet, maar toch niet bij Aai Prins of Paul Beers, zou ik zeggen. Maar het dieptepunt voor ons vertalers was toch te zien op 28 september bij Pauw en Witteman, toen uitgever Maaike le Noble en vertaler Sabine Mutsaers mochten aanschuiven. Aanleiding was de aanstaande vertaling van het eerste grotemensenboek van Harry Potters J.K. Rowling. Mutsaers was een van de twee vertalers van de 544 bladzijden van Een goede raad, die ze naar haar zeggen samen in nog geen 5 weken hadden vertaald, en ze hadden weliswaar in eenzame opsluiting verkeerd, maar dit gekkenwerk kon natuurlijk geen serieuze aanbeveling voor ons vak opleveren. Dat gebeurde dan ook niet, ook al probeerde Witteman juist over dat aspect nog een inhoudelijke vraag te stellen. Maar hij werd overruled door Pauw, want het enige waar diens vlerkerige belangstelling naar uitging was de hoogte van het voorschot dat was betaald en waarover Le Noble koket haar kaken op elkaar hield. Om daarover iets te weten komen moest ik dus wachten op de uitspraak van collega-uitgever Joost Nijsen van Podium een maand later, in een forum over ‘de toekomst van het boek’, namelijk dat dit voorschot ‘van z’n lang zal z’n leven niet zou worden terugverdiend’.

Tot besluit van mijn zichtbaarheidsveldwerk wachtte me een geheel onverwachte en ongezochte exercitie: op donderdag 11 oktober ontving ik van het bestuurssecretariaat van de universiteit van Leiden het volgende mailtje: ‘Paul van der Heijden (Rector Magnificus en Voorzitter van de Universiteit Leiden) zou graag met u in contact komen om u iets te vragen. Bent u bereid om uw telefoonnummer aan ons door te geven en een moment waarop u morgen of maandag te bereiken bent?’ Zijn vraag bleek te luiden of ik bereid was een eredoctoraat van zijn universiteit te aanvaarden en daar hoefde ik natuurlijk niet lang over na te denken: een mooiere climax van mijn zichtbaarheidsexperiment was immers niet denkbaar. En zo zal deze vertaler bij uitstek zichtbaar mogen zijn als hem op 8 februari aanstaande ten overstaan van naar verwachting meer dan 1000 diës-vierders in de Pieterskerk te Leiden 5 minuten spreektijd zullen worden toebemeten. Overigens na een door zijn erepromotor in Leidse traditie deels in het Latijn uit te spreken en speciaal daartoe vertaalde laudatio.

Wat heeft de afgelopen driekwart jaar me nu geleerd? Zou ons zichtbaarheidsprobleem voor eens en altijd verholpen zijn als wij voortaan met onze naam op het omslag zouden staan? Ik weet het niet – het blijft mij intuïtief als lichtelijk ongepast voorkomen, al kan dat ook het gevolg zijn van historische vooringenomenheid, onwennigheid of valse bescheidenheid – u zegt het maar.

Ik heb in elk geval de indruk dat wij zelf, individueel, veel kunnen doen om aandacht voor ons vak te trekken. Daarbij moeten we – een platvloers, maar zeker niet te onderschatten probleem – wel telkens weer de afweging maken of we er de tijd in willen steken die dat óók vergt. Want laten we eerlijk zijn, een goed stukje of een goede column of een goed optreden kost veel tijd en als ze niet goed zijn, werken ze zomaar averechts. Ook is niet elke aandacht per se goede aandacht, als ik tenminste zo vrij mag zijn ‘goede aandacht’ als inhoudelijke aandacht te definiëren. Mij heeft mijn experimentele jaar sterk het gevoel gegeven dat het vooral om de vertáling moet gaan, inhoudelijk dus, en dat een vertaler op de buis of met zijn naam op het boekomslag niet de richting is waarin ik het zelf zou willen zoeken.