Non-fictie vertalen: geen intrinsiek verschil met fictie vertalen, wel een gradueel verschil

Gepubliceerd: 15 januari 2025 | Bijgewerkt:11 februari 2025

Non-fictie vertalen lijkt misschien heel anders dan fictie vertalen, maar de overeenkomsten zijn groter dan veel mensen denken, ook vertalers. Aan de hand van voorbeelden uit eigen vertaalpraktijk laat Nico Groen zien dat stijl en toon cruciaal zijn voor een geslaagde vertaling, ongeacht het genre. Een belangrijk verschil is dat non-fictievertalers veel vaker dan fictievertalers experts raadplegen en uitvoerig bronnenonderzoek doen. Groen deelt praktische tips waarmee ze de juiste kennis kunnen vinden en verifiëren.

Non-fictie vertalen: geen intrinsiek verschil met fictie vertalen, wel een gradueel verschil 

Het voerde te ver om voor deze bijdrage aan de Kennisbank van het ELV het oeuvre van Hugo Brandt Corstius erop door te spitten, maar het is me bekend dat hij in een stuk van zeker een halve eeuw geleden al beweerde dat er geen onderscheid bestaat tussen fictie en non-fictie. Volgens Brandt Corstius is non-fictie net zo goed een construct, een ‘verzinsel’ van de auteur, ook in hun, haar of zijn omgang met de ‘feiten’. (Brandt Corstius was al even vooruitstrevend omdat hij geen genderonderscheid maakte.)

Brandt Corstius’ mening is stellig, zoals de lezer van hem, aartspolemist, gewend is. Wat niet wegneemt dat die naar mijn idee een hoog waarheidsgehalte heeft. Net zo denk ik dat er veel minder onderscheid bestaat tussen het vertalen van fictie en het vertalen van non-fictie dan veel mensen denken, ook vertaalstudenten, weet ik, en vertalers.

Ook dat is geen nieuw inzicht. Franco Paris zegt in zijn onlinelezing uit 2020 over het vertalen van literaire non-fictie letterlijk dat het ‘in principe niet anders of makkelijker [is] dan het vertalen van fictie.’ 1 Een verschil is volgens hem dat vertalers van non-fictie meer de nadruk leggen op feiten dan op vorm omdat aan non-fictie ‘een groter waarheidsgehalte’ wordt toegekend.

Jelle Noorman komt in zijn bijdrage over non-fictie vertalen in Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen (herziene editie, 2024) eveneens tot de conclusie dat ‘het vertalen van literaire non-fictie niet wezenlijk anders [is] dan het vertalen van literaire fictie’. 2 Volgens hem is het grote verschil dat in het geval van non-fictie ‘de gepresenteerde feiten moeten kloppen’. Een vertaler van literaire non-fictie moet daarom ‘onderzoek doen, informatie vergaren en meer lezen over de beschreven materie’.

Ik ben het op dit punt volledig met Paris en Noorman eens. Maar als Noorman enkele aspecten van het vertalen noemt (op het gebied van voorbereiding, co-vertalen, spellingverschillen) om te laten zien waarin fictie vertalen en non-fictie vertalen van elkaar verschillen, blijken de overeenkomsten gróter dan de verschillen. Belangrijk vind ik vooral dat hij onvoldoende recht doet  aan dat grote verschil, ‘onderzoek doen’, of er in ieder geval een onvolledig beeld van schetst. En met Paris verschil ik van mening dat vertalers van non-fictie, omdat aan non-fictie ‘een groter waarheidsgehalte’ wordt toegekend, meer geneigd zouden zijn tot ‘“nuttige” toevoegingen en “verwaarloosbare” weglatingen’. Noorman en Paris beperken zich in hun bijdragen bovendien tot literaire non-fictie. Zijn er ook verschillen tussen niet-literaire fictie vertalen en niet-literaire non-fictie vertalen? In deze bijdrage bouw ik met praktijkvoorbeelden op Paris en Noorman voort in de hoop een reëel beeld te geven van non-fictie vertalen.

Non-fictie vertalen: research doen

Ik citeer opnieuw Noorman: ‘De vertaler van non-fictie krijgt per definitie te maken met namen, begrippen, concepten en data die verwijzen naar ware gebeurtenissen, bestaande personen en culturele, maatschappelijke of politieke fenomenen. Deze moeten in de vertaling uiteraard correct worden weergegeven, wat het nodige speurwerk vergt.’ Het beeld dat Noorman vervolgens van dat speurwerk geeft vind ik vertekend en te beperkt. Hij zegt dat het dankzij internet ‘een stuk eenvoudiger [is] geworden om informatie te vergaren’. Daarna beweert hij – terecht – dat je voorzichtig moet omgaan met wat online zoekresultaten opleveren, wat hij het ‘eerste probleem’ voor vertalers noemt. Ik vind dat nauwelijks een probleem en zou juist de mate en de intensiteit van het onderzoek het eerste probleem noemen. Van zijn tweede probleem, ‘dat de online gevonden begrippen vaak niet voldoende context bieden’, begrijp ik eerlijk gezegd niet veel. Dat komt waarschijnlijk doordat hij geen voorbeelden geeft. Zijn beschrijving klinkt eerder als een armchair analysis dan als een die is gestoeld op de praktijk.

Juist in dat ‘informatie vergaren’ gaat voor non-fictievertalers veel werk en dus tijd zitten. Dat is niet alleen een kwestie van googelen en in de boeken duiken, maar ook van experts raadplegen. In 2022 heb ik tijdens de Literaire Vertaaldagen een lezing gegeven over het vertalen van non-fictie, specifiek van natuurboeken. Ook die lezing ging over literaire non-fictie, want ik behandelde met opzet voorbeelden van auteurs die, zoals ik het noemde, een ‘literair effect’ nastreven. 3 In de lezing beschrijf ik uitvoerig hoe je, in het geval van natuurboeken, tot de juiste vertaling komt van planten- en dierennamen, waar ik een voorlopige strategie voor geef, met een prominente rol voor experts en met middelen om die onbetrouwbaarheid van internet uit te sluiten. Uiteindelijk leidt die strategie hopelijk tot een vertaling die niet alleen juist is omdat hij ‘klopt’, zodat kenners ermee zullen instemmen, maar ook omdat die ‘klinkt’. Want in het geval van literaire non-fictie, en vooral natuurboeken, dragen (opsommingen van) planten- en dierennamen bij aan het literaire effect. In mijn bijdrage aan vertaaltijdschrift Filter van september 2024, een aflevering over ‘groen vertalen’, beweer ik dat zulke opsommingen van namen vanzelf een esthetisch bevredigende ready-made opleveren. 4

Research doen is naar mijn ervaring veel meer dan Noorman beweert een kwestie van googelen en experts inschakelen. Zijn observatie dat non-fictie vertalen ‘veel leeswerk met zich meebrengt’ herken ik niet; je zoekt hooguit iets in boeken op. Ik durf te stellen dat contact met experts en de auteur belangrijker en tijdrovender is. Ook zijn de hoeveelheid en de intensiteit van de research meestal forser dan uit Noormans stuk blijkt. Een ‘natuurvertaler’ moet vaak tientallen tot soms wel honderden namen van planten, dieren, landschapselementen, gesteentesoorten en klim- of kajaktermen (om een recent geval uit eigen praktijk te noemen) googelen en verifiëren. Dat levert bijvoorbeeld de volgende opsomming van plantennamen in Moderne natuur (2024) op, het eerste deel van de dagboeken van Derek Jarman, dat ik vertaalde met Henny Corver.

De volgende bloeiers heb ik op mijn wandeling geteld: brem, gaspeldoorn, rolklaver, liggende klaver, kleine ratelaar, vlasbekje, dubbelkelk, brave hendrik, weegbree, hondstong, echte koekoeksbloem, basterdwederik, muskuskaasjeskruid, agrimonie, alkanna, akkerwinde, zeelijmkruid, rood guichelheil, zeelathyrus, echte valeriaan, valse salie, vetkruid, hondsroos, vlier, ganzerik, jacobskruiskruid, distel, gele hoornpapaver, silene.

De complete lijst met plantennamen die Corver en ik ter controle aan een expert voorlegden telt ruim tien A4. Toegegeven, dat is een redelijk extreem voorbeeld, maar het geeft een indruk van de research die bij non-fictievertalingen kan komen kijken. Ook deze opsomming illustreert naar mijn mening overigens dat de opsomming bijdraagt aan het literaire gehalte van het boek.

Literaire non-fictie vertalen is daarnaast stilistisch minstens zo uitdagend als het vertalen van een literaire roman van een Roth of een Rooney. (Ik beperk me hier voor het gemak tot Engelstalige voorbeelden.) Dat komt doordat je als vertaler recht moet doen aan alle literaire middelen in de tekst en dus minstens even vaak als in het geval van fictie woordenboeken moet raadplegen, je vertaalcreativiteit en formuleerlenigheid moet aanspreken en moet wikken en wegen tussen vertaalstrategieën, bijvoorbeeld die voor de omgang met realia zoals Diederik Grit ze beschrijft. 5

Natuurlijk moet je voor de vertaling van literaire fictie net zo goed onderzoek doen. Else Hoog zal flink wat research hebben gestoken in de vertaling van begrippen die te maken hebben met de (niet-industriële) fabricage van handschoenen in Philip Roths Amerikaanse pastorale (2002). Die roman bevat een pagina’s lange beschrijving van dat maakproces, met termen als ‘breedmes’, ‘festonneersteek’, ‘pikkelen’, ‘rekker’, ‘siernaad’, ‘spie’, ‘splitmachine’ en ‘trank’. Die termen kloppen ongetwijfeld: ze overtuigen en klinken als een klok. Een ander voorbeeld is dat van Peter Bergsma, die zich voor de vertaling van Lydia Davis’ verhaal ‘Bruiloft’ (uit de bundel Onze vreemden, 2023) moest buigen over modetermen als ‘waltz(-)length’, ‘bandeau’, ‘lavalliere’, ‘full-skirted dress’, ‘polished cotton’, ‘aqua faille sheath’ en een handvol plantennamen. Dus ja, vertalers van literaire fictie doen ook onderzoek, maar in de meeste gevallen minder vaak en minder uitgebreid dan vertalers van literaire non-fictie, is mijn ervaring (ik vertaal ook fictie).

En een bijna encyclopedische roman als Moby Dick dan, waarvoor Barber van de Pol (vertaling uit 2008) zich – onder veel meer – heeft moeten verdiepen in de walvisvaart? Of het op Moby Dick geïnspireerde De kunst van het veldspel (2012) van Chad Harbach, waarvoor vertaler Joris Vermeulen uitvoerig een kenner heeft geraadpleegd om recht te doen aan de honkbalterminologie waarmee het boek is doorspekt? Ik beschouw die romans (er zijn er vast nog enkele) als uitzonderingen. Dus nog iets sterker gezegd: voor literaire fictie doe je als vertaler af en toe onderzoek, in het geval van literaire non-fictie is het regel.

Niet-literaire non-fictie en omgang met experts

De afgelopen jaren heb ik enkele non-fictieboeken vertaald die naar mijn mening (en naar de criteria van het Nederlands Letterfonds) niet-literair zijn, al vind ik het eerste voorbeeld dat ik hierna noem een twijfelgeval. 6 Verweven leven (2020) van Merlin Sheldrake geldt inmiddels als een populairwetenschappelijk standaardwerk over alles wat met schimmels te maken heeft. Ik zocht talloze termen op in verschillende boeken en online bronnen en raadpleegde uitgebreid een mycoloog: een schimmelwetenschapper. Voor Vogels en wij (2022) van ornitholoog Tim Birkhead zocht ik tientallen vogelnamen op en mailde ik verschillende vogelaars. Voor Lichteters (2024) van wetenschapsjournaliste Zoë Schlanger, over baanbrekend botanisch onderzoek, googelde ik me suf en schakelde ik opnieuw mijn plantenexpert in.

Even iets over die experts. Je vindt die bijvoorbeeld door simpelweg te googelen. Zo vond ik bijvoorbeeld ‘mijn’ mycoloog en een fysisch geograaf voor een technische vraag over boringen in de aardkorst (voor een boek van Rachel Carson). Op bijna elk vakgebied is wel een wetenschapper te vinden die verbonden is aan een universiteit. Wetenschappers rekenen hulp aan vertalers vaak tot publieksvoorlichting en beschouwen die als een onderdeel van hun werk. Zo doen ze iets terug voor de gemeenschap. Daarnaast is voor bijna elke hobby (valkerij, klimmen, kajakken, handwerken, om er een paar te noemen) wel een site te vinden, soms met een eigen woordenlijst, en anders wel een deskundige achter die site. Zo vond ik onlangs die kajaktermen. Een andere manier is een oorspronkelijk Nederlandstalig boek over een onderwerp te zoeken en (eventueel via de uitgeverij) de auteur te achterhalen. Op die manier kwam ik ooit terecht bij een valkerijvereniging, die me een pdf met valkerijterminologie mailde. Informeer vooral ook bij vertaalcollega’s of ze experts kennen.

Afhankelijk van de wensen van de deskundige kun je alleen passages uit de brontaal voorleggen of passages inclusief een eerste, voorlopige vertaling. Nu heb ik het gemakkelijk, want ik vertaal uit het Engels, de taal van de wetenschap, maar als de auteur de taal niet machtig is, leg dan zéker vertalingen voor, eventueel met omschrijvingen als je voor je vertaling volledig in het duister tast. Verlies de balans tussen klinken en kloppen niet uit het oog: wetenschappers hebben vaak de neiging een wetenschappelijke term te gebruiken. Die klopt wel, maar klinkt niet of is voor de lezer moeilijk te begrijpen. Vraag of er ook een toegankelijke vertaling bestaat die wetenschappelijk correct is. 

Enkele voorbeelden. In de oorspronkelijke tekst van Verweven leven stond het begrip decomposer fungi. Ik vroeg de mycoloog van dienst of ‘rottingsschimmels’ een vertaling is die zij zou gebruiken. Ze antwoordde: ‘Ik zou eerder kiezen voor saprofytische schimmels of afbraakschimmels’. Ik koos voor ‘afbraakschimmels’ omdat Sheldrake het woord saprophytes niet gebruikt, maar een niet-technische, algemene term. Een insectenkundige die ik vaak inschakel, liet me (voor een andere vertaling) weten dat ik blue-banded bees met een gerust hart kon vertalen met ‘blauwbandbijen’. Dat is geen bestaande volksnaam, maar volgens haar zouden haar wetenschappelijke collega’s er geen aanstoot aan nemen. En de term is even toegankelijk als het origineel. 

Sheldrake, Birkhead en Schlanger zijn goede stilisten, maar ik zou ze niet literair willen noemen; ze streven hooguit een enkele keer een ‘literair effect’ na. Wie dat in elk geval niet doet is Daniel Gibbs, van wie ik Een tatoeage op mijn brein vertaalde (2024). Daarin beschrijft deze neuroloog, gespecialiseerd in de ziekte van Alzheimer, hoe hij zijn leven inricht nadat hij te horen heeft gekregen dat hij zelf aan die ziekte lijdt. De uitdaging zat hem in dit geval niet in de stijl, maar in de medische terminologie, die ik kloppend moest zien te krijgen. Ik schat dat ik gemiddeld misschien twee keer per pagina het woordenboek heb hoeven raadplegen en één keer een vakterm hoefde te googelen (nog altijd meer dan in de gemiddelde literaire roman). Maar voor de literaire non-fictie die ik vertaal moet ik soms drie keer per zin het woordenboek raadplegen en even zo vaak googelen. 

Die inschatting laat zich vertalen in de grafiek onder aan dit artikel. Daarin heb ik alle titels die ik in dit stuk noem tegen elkaar afgezet op een x-as en een y-as die staan voor verschillende deelactiviteiten waaruit vertalen bestaat. De grafiek maakt de graduele verschillen inzichtelijk tussen het vertalen van literaire en niet-literaire fictie en non-fictie. Niet alleen de in dit stuk genoemde titels passen ergens in de grafiek, dat geldt voor elk vertaald boek. In de grafiek staat aan het einde van de x- en de y-as ‘veel’, maar in theorie kun je per boek het precieze aantal activiteiten kwantificeren: hoeveel keer het woordenboek raadplegen, hoeveel keer een expert?

Vertaaltraditie of idiosyncrasie?

In het geval van Gibbs had ik soms de neiging zijn stijl te verlevendigen. Wanneer hij een lang onderwerp van een zin in de zinnen erna herhaalde, koos ik de tweede en derde keer bijvoorbeeld voor een verwijswoord. Ook varieerde ik wanneer hij enkele keren hetzelfde woord gebruikte. En ik weet nog dat ik een paar keer een pleonasme heb weggewerkt. Zo waren er meer stilzwijgende stilistische verbeteringen. 

Dat zijn andere ingrepen dan die Franco Paris bedoelt met zijn ‘“nuttige” toevoegingen en “verwaarloosbare” weglatingen’. Die gebruiken vertalers volgens hem juist als ze de feiten willen verduidelijken, niet om iets aan de stijl te veranderen. Ze komen volgens hem voor in bepaalde ‘uitleggerige’ vertaaltradities zoals de Duitse en Franse, die ik niet goed genoeg ken om hem op dat punt tegen te spreken dan wel bij te vallen. Toch heb ik de indruk dat het gaat om incidentele, om niet te zeggen idiosyncratische gevallen en (dus) van overhaaste generalisaties. Anders gezegd: het lijkt me meer individueel bepaald dan ingegeven door een ‘vertaaltraditie’. Doen de vertalers voor wie dat geldt ‘altijd’ zo of ‘soms’? En doen vertalers van literaire fictie dat dan ‘nooit’? Bestaan er trouwens ook niet-uitleggerige vertaaltradities? In de voorbeelden uit eigen werk die Paris aanhaalt bedient hij zich volgens mij van de strategieën voor de vertaling van realia zoals Grit die beschrijft, die elke literaire vertaler gebruikt en die ik geoorloofd zou willen noemen. Ik vind het daarom een te grote veralgemenisering als hij zegt: ‘Het is alsof een vertaler denkt dat hij zich meer vrijheden kan permitteren omdat het toch niet om een roman gaat.’

Ik permitteer me in het geval van niet-literaire non-fictie juist meer vrijheden om de leesbaarheid te vergroten, niet in de weergave van de feiten (en zo ja, dan ‘geoorloofd’). Dat doe ik niet omdat het niet om een roman gaat; ik denk dat ik het ook zou doen in het geval van een niet-literaire roman, uiteraard zonder de stijl als geheel geweld aan te doen, zonder er een heel ander boek van te maken. Om Paris te parafraseren: ik leg eerder meer dan minder de nadruk op de vorm dan op de feiten. Dat komt doordat het bij auteurs van niet-literaire non-fictie inderdaad meer draait om de boodschap en niet zozeer om de stijl, waarvan iemand als Gibbs weinig benul heeft. Ik zou hun proza vooral zakelijk willen noemen. 

In het geval van literaire non-fictie kleur ik juist even netjes binnen de lijntjes als in het geval van literaire fictie. Heb ik een enkele keer toch de neiging om iets voor de lezer te verduidelijken op een manier die verdergaat dan wat de strategieën van Grit voorschrijven, dan overleg ik met de auteur. Ik herken overigens evenmin Noormans nogal negatieve weergave van de omgang met auteurs. Bijna altijd zijn auteurs blij dat ik ze schrijf en zijn ze uiterst behulpzaam. Merlin Sheldrake liet me weten dat ik de enige van zijn zeventien vertalers was die vragen had gesteld en dat hij daar blij mee was. Robert Macfarlane stuurt mijn lijsten met vragen en zijn antwoorden daarop altijd door aan zijn andere vertalers.

Op het moment waarop ik dit schrijf, werk ik aan de vertaling van het nieuwe boek van Macfarlane, die ik veelvuldig in de genoemde lezing aanhaal. Is a River Alive? en de Nederlandse vertaling (Leeft een rivier?) verschijnen in mei 2025. Het is zo’n boek waarvoor je per zin soms vele keren het woordenboek en een bron of expert moet raadplegen: in de grafiek eindigt het ver in de rechter bovenhoek. Zo komt de volgende zin erin voor (merk de alliteratie op): 

An animist grammar of this place would need a syntax of hypotaxis, not parataxis: one of maximum correlation, proliferating connections quaquaversally; a branching, foliate, fractal, super-furcating language structure.

Toen ik die zin begon te vertalen, had ik de neiging parataxis en hypotaxis uit te leggen door voor de vertalingen ‘onderschikking’ en ‘nevenschikking’ te kiezen. Ik kende die woorden niet en vind dat ze samen met onder meer quaquaversally (‘straalsgewijs’) de lezer zwaar op de maag liggen. Maar dat doen ze misschien in het Engels ook. En wie weet is dat precies Macfarlanes bedoeling. Dus vroeg ik hem of hij wil dat ik die woorden in mijn vertaling per se handhaaf. Wat voor handhaving pleitte, is dat Macfarlane de ‘moeilijke woorden’ in zijn boek opneemt in een apart glossarium. Daar staan die twee woorden ook in, net als in de Van Dale Engels-Nederlands en de ‘dikke’ Van Dale, wat nog een reden is om ze te laten staan. Bij Noorman is overleg met de auteur uitsluitend een kwestie van opheldering over onduidelijkheden en vergissingen. Ik vind dat je in dit soort gevallen ook met de auteur mag of moet overleggen, als dat kan. 

Macfarlane stemde in met de vereenvoudiging. Een andere kwestie waarover ik Macfarlane heb geraadpleegd, is of ik wetenschappelijke namen van planten en dieren mocht gebruiken wanneer er in het Engels wél maar in het Nederlands geen volksnaam voor bestaat. De lijst met vragen die ik hem stuurde was vijf kantjes lang. 

Samengevat: er bestaat wat mij betreft hooguit een gradueel verschil tussen fictie vertalen en non-fictie vertalen in de intensiteit van (bepaalde aspecten van) het werk, niet in de aard ervan. Kort door de bocht: als je non-fictie vertaalt heb je vaak veel meer uit te zoeken dan wanneer je fictie vertaalt. Het maakt daarbij geen verschil of het gaat om literaire of niet-literaire non-fictie. 

Er is wél een verschil, zoals gezegd, tussen het vertalen van ‘literair’ en ‘niet-literair’ werk, beide tussen aanhalingstekens omdat ik me ervan bewust ben dat dat een onderscheid is dat niet in alle taalgebieden even sterk is als in het Nederlandse. De voorbeelden die Paris noemt, zou ik overigens allemaal als ‘literair’ willen kwalificeren. In het geval van literaire non-fictie moeten vertalers met een oplossing komen voor alle literaire kenmerken van de tekst. Bij twijfel over de mate van vrijheid of ‘uitleggerigheid’ raadplegen ze de auteur(s). De stijl van een niet-literaire tekst mag een vertaler, vind ik, omwille van de leesbaarheid met mate in de doeltaal verbeteren. Hier bestaat wat mij betreft geen onderscheid tussen fictie en non-fictie.

Hugo Brandt Corstius schreef: ‘Eén ding zal de computer nooit kunnen: van de apen afstammen.’ Het citaat sluit naadloos bij de huidige discussie over AI en vertalen. Toch is het uit 1972. Net als met zijn idee over het niet-bestaande onderscheid tussen fictie en non-fictie was hij zijn tijd er ver mee vooruit.

Grafiek over het doen van onderzoek bij vertalingen
Verschillen tussen fictie vertalen en non-fictie vertalen: hetzelfde werk, andere intensiteit.

De bij de grafiek behorende boektitels zijn: 1. Moderne natuur, 2. Amerikaanse pastorale, 3. Onze vreemden (dat deze titel niet helemaal rechtsboven staat, komt doordat het verhaal ‘De bruiloft’ het enige in het boek is waarvoor Peter Bergsma zoveel moest opzoeken, liet hij me desgevraagd weten), 4. Moby Dick, 5. De kunst van het veldspel, 6. Verweven leven, 7. Vogels en wij, 8. Lichteters, 9. Een tatoeage op mijn brein en 10. Leeft een rivier? 

 

Noten 

1 https://literairvertalen.org/kennisbank/literaire-non-fictie-vertalen-tussen-boodschap-en-stijl  
2 https://www.literairvertalen.org/kennisbank/non-fictie-vertalen  
3 https://vertaalverhaal.nl/project/botanisten-en-zwarte-kraaien/  
4 https://vertaalverhaal.nl/wp-content/uploads/2015/06/De-vertaling-van-realia-Diederik-Grit.pdf  
5 ‘De esthetiek van natuurvertalen’, in: Groen vertalen: natuurboeken en meer, aflevering 31:3 van Filter, p. 31-40, Doetinchem, Stichting m10boeken, september 2004.  
6 Zie voor die criteria Noorman.