Inleiding
Het Fries en het Nederlands: zustertalen, maar ook talen die met elkaar verkeren in wrijving en strijd, omdat het Fries een minderheidstaal is, die zich voortdurend schrap moet zetten om niet door haar grotere zuster te worden overvleugeld. Die situatie heeft direct haar weerslag op de vertaalpraktijk. Met name op die van het vertalen vanuit het Nederlands, of andere talen, naar het Fries. Elke Fries leest Nederlands, in de meeste gevallen zelfs beter Nederlands dan Fries, en het wordt dan ook vaak onnodig geacht om actueel werk uit het Nederlands of andere talen naar het Fries te vertalen, omdat de Fries die werken toch al in het Nederlands kan lezen.
Met het vertalen vanuit het Fries naar het Nederlands ligt dat anders. Als er een interessant literair werk in het Fries verschijnt, is dat werk in principe ook interessant voor de Nederlandse lezer, en voor de Friese lezer die niet of niet goed Fries kan lezen. In de praktijk is er niet zo heel veel Friese literatuur die naar het Nederlands wordt vertaald. Zo verschijnt er maar weinig Fries proza in Nederlandse vertaling. De afgelopen decennia zijn er incidenteel vertalingen verschenen van literaire prozaïsten als Trinus Riemersma, Hylkje Goïnga en Marga Claus, die soms behoorlijk werden ontvangen, maar niet al te veel deden op de markt. Wat wel goed verkocht, was het werk van Hylke Speerstra, een onpretentieuze volksverteller die bijvoorbeeld de aandacht trok met zijn verhalen over Friese landverhuizers in andere werelddelen, maar hij vormt een uitzondering. Met de poëzie ligt dat duidelijk anders. Zo verscheen in 1994 bij Meulenhoff de Spiegel van de Friese poëzie, die veel weerklank vond – in 2008 kwam er nog een geactualiseerde editie uit – en in 1997 bracht diezelfde uitgever Van het Friese land en het Friese leven uit, een selectie uit het werk van Obe Postma, die een prachtige pers kreeg en al snel op een herdruk kon rekenen.
En het bescheiden succesverhaal van de Friese poëzie hield daarmee niet op. De dichter Tsjêbbe Hettinga werd in Nederland, en ook daarbuiten, met recht gezien als een literaire reus. Dit mondde uiteindelijk uit in een lijvige tweetalige editie van zijn verzameld werk: Het vaderpaard/ It faderpaard, in 2017 uitgekomen bij De Bezige Bij. Ook andere dichters mochten bogen op enig succes, soms omdat hun werk vertaald werd, soms omdat ze ook Nederlandstalig werk maakten: denk maar eens aan Tsead Bruinja, die in Nederland dichter des vaderlands werd.
Grammaticale verschillen
De grote problemen bij het vertalen vanuit het Fries naar het Nederlands liggen doorgaans niet in de zinsbouw: die lijkt in beide talen veel op elkaar. Er zijn, zoals Ammerins Moss-de Boer ook aangeeft, wel enkele belangrijke aandachtspunten. Bijvoorbeeld het verschil in de volgorde van de werkwoorden. Het Fries hanteert in bijzinconstructies de zogenaamde groene volgorde, wat inhoudt dat het hulpwerkwoord achter het zelfstandig werkwoord wordt geplaatst: ‘Frank hat my ferteld dat er letter komme sil’. ‘Sil komme’ is ongrammaticaal, al hoor je die versie in de dagelijkse Friese taalpraktijk geregeld voorbijkomen, omdat er sprake is van veel interferentie met het dominante Nederlands. In het Nederlands kun je hier zowel de rode als de groene volgorde gebruiken, dus je kunt zowel vertalen met: ‘Frank heeft me verteld dat hij later zal komen’ als met ‘Frank heeft me verteld dat hij later komen zal’, misschien met een lichte voorkeur voor de eerste variant.
Een ander syntactisch vertaalprobleem heeft eveneens betrekking op een werkwoordsconstructie: ‘gean te + infinitief’, dat betrekking heeft op de nabije toekomst, wordt vaak vertaald met ‘gaan’: ‘ik gean te fytsen’, wordt ‘ik ga fietsen’, waarbij dan nog kan worden opgemerkt dat de ‘ga’-constructie in het Nederlands sowieso vaker wordt gebruikt. Interessant is verder nog de mogelijkheid die het Fries heeft voor een zogenaamde IPI-constructie. (IPI staat voor ‘imperativus pro infinitivo’, dus gebiedende wijs in plaats van infinitief). Om een voorbeeld te geven: ‘Ik bin yn steat en jou dy man in oplawibus’, moet je in het Nederlands wel vertalen met iets als: ‘Ik ben in staat om die man in oplawaai te verkopen’.
Semantische verschillen
In meer algemene zin kan hier gezegd worden dat het Fries bij uitstek de taal van het platteland is, dat het dus in zijn idioom en zijn uitdrukkingen ook dicht bij het land en de dorpswereld staat, terwijl het Nederlands wat abstracter en wat meer verstedelijkt is geworden, zich wat meer beweegt in de hogere taalregisters. Dat betekent in meer algemene zin dat je als vertaler vrij snel geneigd bent om een wat hoger register op te zoeken. Maar dat is ook weer iets waar je mee moet oppassen: je Nederlandse tekst kan iets bleeks en neutraals krijgen, iets glads, dat er in het Fries niet was. Als een wat grofgebekte Friese boerenzoon verklaart ‘De hiele bealch docht my sear’, dan kun je dat toch echt niet vertalen met ‘Mijn hele lijf doet zeer,’ of ‘Ik heb overal pijn’. Je zult creatief moeten zijn: ‘Ik ben helemaal naar de klote’ ligt al meer in de buurt. In een ander geval kun je dat grove woord ‘bealch’ misschien met ‘donder’ weergeven.
Verder is er natuurlijk sprake van een schat aan Friese termen en uitdrukkingen – een rijkdom die voortdurend bedreigd wordt door de dominantie van het Nederlands in het publieke domein, maar die onder meer wordt beschermd en bewaard door de Friese, literaire, journalistieke en wetenschappelijke elite. In goede Friestalige artikelen en boeken kun je gelukkig nog werkwoordsfrases tegenkomen als ‘tangele dan wel (‘oanklaud’) sitte mei’, wat zoveel betekent als ‘last hebben van/ behept zijn met’ en formuleringen als ‘gjin niget dat’ (‘Geen wonder dat’), ‘in hantaast foar ien dwaan’, voor ‘iemand een handje helpen’ of ‘wat op it aljemint bringe’ voor ‘iets te berde brengen/ over het voetlicht brengen.’
Overigens kun je in vertalingen ook met dat soort dingen spelen. Het Friese idioom kan het Nederlands op zichzelf ook weer verrijken. In de Nederlandstalige Wilt Tjaarda-verhalen van Theun de Vries, een man die beide talen beheerste, wordt de authentieke Friese sfeer onder meer opgeroepen met behulp van Fries taaleigen: als Wilt Tjaarda over zijn oudoom vertelt dat dat een ‘opperbest man’ was, dan horen we daar de frase ‘poerbêste man’ in terug, hij laat in de conversatie rustig iemand ‘Ja, vanzelf’ zeggen, op een plek waar de Nederlander in vrijwel alle gevallen voor ‘natuurlijk’ zou kiezen en kiest voor een echt Fries aandoend woord als ‘ijsbaarlijk’, in plaats van voor ‘ijselijk’. En uiteraard gebruikt hij ook gewoon de woorden ‘heit en mem’. Hier leert de begaafde schrijver ons iets over het vertalen uit het Fries naar het Nederlands: durf, zeker als het om lokaal gesitueerde teksten gaat, ook eens wat naar het Fries toe te denken, durf eens wat rauwer te vertalen, in plaats van altijd keurig de paden van het Nederlandstalige cliché te bewandelen.
Het vertalen van Friese poëzie
Het vertalen van Friese poëzie naar het Nederlands, met name dat van rijmende poëzie met een vast ritme, levert specifieke problemen op waar je bij het vertalen van proza veel minder last van hebt. Een interessant probleem ligt bijvoorbeeld in het feit dat het Fries in sommige opzichten korter is dan het Nederlands. Het gaat dan bijvoorbeeld om de voltooide deelwoorden – ‘jûn’ wordt in het Nederlands ‘gegeven’, ‘west’ wordt ‘geweest’ en ‘hân’ wordt ‘gehad’ – maar het probleem speelt ook bij andere woorden: ‘heit’ wordt ‘papa’ of ‘vader’, ‘mem’ ‘mama’ of ‘moeder’, ‘sneon’ ‘zaterdag’ enzovoort.
Laat ik een voorbeeld geven uit de vertaalpraktijk. Dat ontleen ik dan maar even aan Van het Friese land en het Friese leven, de al genoemde Postma-vertaling die in 1997 verscheen bij Meulenhoff. Ik neem u graag mee naar het sfeervolle ‘Jûn,’ een briljant en compact gedicht waarin de sfeer van een avond wordt opgeroepen in een huis met man, vrouw en kinderen. ‘Jûn’, wat ‘avond’ betekent (ook alweer een lettergeep meer), heeft een abcb-rijmschema en zeer korte regels met een strak ritme van acht lettergrepen in een jambisch patroon, waar maar in één geval van afgeweken wordt, en wel met een nog kortere regel van drie jamben. In zo’n geval kunnen verlengingen in de doeltaal een lastige opgave vormen en dat gebeurt hier met name in het laatste couplet. Dat luidt in de brontaal:
De bern ‘dream’ oer har bûnte print,
De kleur’ge wrâld fan prins en fee,
En weagje yn har lichte boat
In reis nei ûnbekende see.
Ik vertaalde dat met:
Het kind droomt bij zijn bonte print,
Het kleur’ge rijk van prins en fee,
En waagt zich in zijn lichte boot
Op reis naar onbekende zee.
De problemen liggen, dat is dadelijk te zien, niet in het rijm van de tweede en de vierde regel: ‘fee’ en ‘zee’ voor ‘fee’ en ‘see’, dat schrijf je hier fluitend op, een soort gelukje dat je uiteraard niet altijd toevalt. Nee, ze liggen in het woord ‘bern’, hier als meervoud gebruikt, dus dat zou letterlijk vertaald ‘kinderen’ worden. Maar ’kinderen’ telt twee lettergrepen meer dan ‘bern’ en brengt je dus in de problemen. De oplossing is in dit geval vrij eenvoudig: maak van die kinderen één kind en je behoudt de strekking van het geheel. Wel moet je de werkwoordsconstructie nog aanpassen: in het Fries staat er ‘en weagje … in reis,’ letterlijk vertaald: ‘en wagen … een reis’. Dat ‘wagen’ moet uiteraard ook een enkelvoud worden. Maar hoe hou je dan het jambische patroon vast? Door de constructie net wat te veranderen: ‘en waagt zich… op reis’. Uiteraard zijn dit soort problemen niet altijd zo gemakkelijk oplosbaar.
Ook de bijzondere klankrijkdom van het Fries, de veelheid aan twee- en drieklanken kan problemen opleveren bij het vertalen van Friese poëzie naar het Nederlands. Toen ik het prachtige gedicht ‘De sitadel’ van Douwe Tamminga naar het Nederlands vertaalde voor de bundel die in 1999 verscheen en niet toevallig ook De citadelheette, stuitte ik bijvoorbeeld op de zin ‘En úttsjinne/ sinke de pompeblêden yn de grêften/ fan it ferjit’. Lastig hoor, ik heb me kranig proberen te weren met drie allitererende g-s: ‘En afgedankt/ zinken de gele plompen in de grachten/ van ’t vergaan’.
Naslagwerken
Het gangbare tweetalige woordenboek Fries-Nederlands is Frysk Wurdboek, Frysk-Nederlânsk, van J.W. Zantema, Friese Pers/ Noordboek, Leeuwarden/ Gorredijk, 1992. Handig is verder Jan Popkema, Grammatica Fries, AFÛK, Leeuwarden, 2018. Voor de echt ambitieuze Frisist is er ook nog het Wurdboek fan de Fryske taal, Fryske Akademy/ De Tille, Leeuwarden, 1984. Dit woordenboek bestaat uit 25 delen.
Aangehaalde literatuur
Postma, Obe. Van het Friese land en het Friese leven. Vertaling Jabik Veenbaas, samenstelling en nawoord Philippus Breuker. Meulenhoff, Amsterdam, 1997.
Tamminga, Douwe Annes. De citadel. Samenstelling, vertaling en nawoord Jabik Veenbaas. Utjouwerij Frysk en Frij, Ljouwert, 1999.
Vries, Theun de. De vertellingen van Wilt Tjaarda. E. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam, 1982.