Inleiding
In aanvulling op het schrijven van origineel Friestalig werk, is het vertalen van literaire werken in het Fries tegenwoordig een speerpunt van provinciaal taalbeleid. Niet alleen wordt er wereldliteratuur voor kinderen vertaald (zoals werken van Roald Dahl en Astrid Lindgren), ook andere grote schrijvers worden regelmatig naar het Fries vertaald – óók als er al Nederlandse vertalingen beschikbaar zijn. Recente voorbeelden zijn de vertalingen van George Orwell vanuit het Engels (1984 en Animal Farm/Bistespul – vert. Ammerins Moss-de Boer), en Patrick Süskind vanuit het Duits (Das parfum/It parfum – vert. Jan Popkema).
Het vertalen van literatuur wordt gezien als een belangrijk basis en verrijking voor het Fries als cultuurtaal. Bekende werken in het Fries bieden niet alleen ervaren lezers van het Fries de mogelijkheid om te genieten van mooie literaire werken en prachtige vertaalvondsten, maar laten ook nieuwe sprekers (en lezers) van het Fries kennismaken met de rijkdom van de geschreven taal middels bekende literaire werken, zodat zij hun taalvaardigheid verder kunnen uitbreiden dan met het spreken ervan alleen mogelijk is.
Ook vanuit het Nederlands worden er literaire werken vertaald naar het Fries. De vertalingen van de verzamelde dierenverhalen van Toon Tellegen (De Teltsjes fan Tellegen – vert. Anne-Tjerk Popkema) en hét boek van Geert Mak over Friesland, Hoe God verdween uit Jorwert (Hoe’t God ferdwûn út Jorwert – vert. Abe de Vries) zijn hiervan een paar uitstekende voorbeelden. Helaas zijn dit er nog veel te weinig.
Waar we ook veel vertalingen naar het Fries zien, is op het toneel. In het (amateur)toneel en openluchttoneel ('iepenloftspul') wordt graag teruggegrepen op Nederlandstalige toneelauteurs, bijvoorbeeld Haye van der Heyden en Hugo Renaerts, en (Nederlandstalige) klassiekers, zoals Het dagboek van Anne Frank, Pietje Bell en Op hoop van zegen. De vertalingen hiervoor worden vaak door vertalers op eigen initiatief gemaakt en daarna aangeboden aan de Stifting Utjouwerij Frysk Toaniel (StUFT), die verantwoordelijk is voor publicatie en verspreiding.
Omdat het Friese taalgebied vrij klein is en oplagen daarom vaak niet boven de 500 exemplaren uitkomen, is het voor uitgevers vaak een kwestie van 'liefdewerk, oud papier' om een Nederlandstalig werk naar het Fries te laten vertalen. Vaker wel dan niet moet er geld bij en de provinciale subsidieregelingen en werkbeurzen van het Letterenfonds zijn daarom cruciaal om toch een gevarieerd aanbod aan vertaalde literatuur in het Fries mogelijk te maken. Vertalingen vanuit het Nederlands naar een van de streektalen in Friesland (zoals het Stellingwerfs, Bildts, Snekers en Stadsfries) komen helaas maar heel zelden voor, en zijn vaak vrijwilligersprojecten.
Grammaticale verschillen
Het Fries en Nederlands liggen grammaticaal gezien best dicht bij elkaar en we zien als gevolg daarvan – zeker in de spreektaal – steeds meer interferenties (‘hollandismes’) voorkomen. Bij het vertalen is het zaak niet in de zeer aantrekkelijke valkuilen te trappen.
Interferenties horen we, zoals Jabik Veenbaas in dit dossier ook al aangeeft, veel in werkwoordsconstructies met hulpwerkwoorden, omdat die in het Fries vaak net even anders werken. Zo staat het hulpwerkwoord altijd achteraan in zinnen als: 'Ik wil het kunnen zien' – 'Ik wol it sjen kinne' of 'Ik had dat willen doen' – 'Ik hie dat dwaan wollen'. Of nog ingewikkelder: 'Ik had dat moeten kunnen doen' – 'Ik hie dat dwaan moatte kinnen.'
Ook bij de volgorde in bijzinnen is het Fries wat strenger in de leer; het is niet toegestaan om zelf te kiezen waar de persoonsvorm komt te staan. 'Ik wou weten of je zou komen/komen zou' wordt in alle gevallen 'Ik woe witte oftst(o) komme soest'. Het omkeren, dus 'soest komme' kan niet.
Een verschil in zinnen in de voltooid verleden tijd met een hulpwerkwoord is dat in plaats van de infinitief het voltooid deelwoord wordt gebruikt: 'Het heeft niet zo mogen zijn' – 'It hat net sa wêze mocht', in plaats van 'meie', of 'Ik heb dat kunnen zien' – 'Ik ha(w) dat sjen kinnen', in plaats 'kinne'.
Dit kan in het geval van regelmatige werkwoorden voor verwarring zorgen, omdat niet alleen het voltooid deelwoorden op een -n eindigt, maar ook de 'doelvorm', een werkwoordsvorm in het Fries die bestaat uit de infinitief met een extra -n erachter. Deze doelvorm wordt gebruikt na een groep speciale werkwoorden (voor een overzicht wordt verwezen naar Tiidwurden), in sommige gevallen met de tussenvoeging 'te'). Dit zorgt in het Fries bijvoorbeeld voor overeenkomsten en verschillen in de verschijningsvorm van het werkwoord in de zinnen: 'Hij wil eten' – 'Hy wol ite' (dus de infinitief zonder -n), 'Hij komt eten' – 'Hy komt (te) iten' (de doelvorm, infinitief met -n), en 'Hij heeft gegeten' – 'Hy hat iten' (voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord, met een -n).
Ook zinnen in het Nederlands waar 'gaan' of 'worden' in worden gebruikt, moeten naar het Fries toe anders worden vertaald, in zinnen als: 'Wij gaan met vakantie' – 'Wy sille mei fakânsje'. De interferentie 'Wy geane mei fakânsje' kruipt wel steeds meer de taal binnen, trouwens…
Het samenklonteren van woorden en scheiden van werkwoorden met een ingesloten voorzetsel is ook zeer Fries-eigen. Zo wordt 'Hij poetst zijn tanden' – 'Hy toskepoetst', terwijl 'Hij overhandigt het rapport' juist wordt gescheiden tot 'Hy langet it ferslach oer'.
Een andere grammaticale kwestie is de aanspreekvorm. Hoe de Friezen elkaar aanspreken en over zichzelf spreken, is anders dan in het Standaardnederlands gebruikelijk is. Dit heeft meteen gevolgen voor de stijl in een zin. Bij het verwijzen naar een lichaamsdeel, wordt in het Fries de verwijzing 'zijn' of 'haar' vervangen door 'de' of 'het' of gewoon weggelaten, als dat niet nodig is om aan te geven wie het betreft. Iemand 'kijkt niet over zijn schouder', maar 'sjocht oer it skouder', heeft geen 'pijn in zijn buik', maar 'pinebealch' of 'pyntliif' (pine yn de bealch/yn it liif, zie ook hierboven over het meer samentrekken van woorden).
Een vast bekend voorbeeld dat hieraan gerelateerd is, zijn de familierelaties. Friezen hebben het nooit over 'mijn moeder', maar over 'ús (ons) mem', en vinden het heel gewoon om (oudere) familieleden met hun titel of voornaam aan te spreken: 'Wol mem noch wat drinke?' of 'Hat pake/Willem toarst?' Dit heeft vooral ook te maken met het willen vermijden van de u/jij-aanspreekvorm; het is een mooie tussenvorm, die voor Nederlandstaligen wat onpersoonlijk overkomt. In Angelsaksische en andere landen (zeker in Azië) is het ook heel gewoon om familieleden op deze manier aan te spreken.
Semantische verschillen
Het Fries is enorm rijk aan stijlfiguren en uitdrukkingen, die vaak teruggaan op het leven op het platteland. Al vanaf de zeventiende eeuw (te beginnen met Johannes Bogerman die klassieke uitspraken ferfrieste) werden er verzamelingen spreekwoorden aangelegd, met vogels, plaatsnamen, getallen, geld en nog meer. Waling Dijkstra bouwde tijdens het schrijven van zijn magnum opus Uit Frieslands Volksleven een indrukwekkende verzameling op (zie Naslagwerken). Het is bij het vertalen dan ook juist leuk om die rijkdom terug te laten komen en een zin als 'Hij ging even een dutje doen' te vertalen als 'Hy wie efkes nei Balk' (Hij was even naar Balk), of 'We gaan op bed' als 'Wy sille nei de Falom' (We gaan naar De Valom). Voor wie dat te ver gaat: een uitroep als 'Goeie genade!' is heel mooi te vertalen als 'It raast oan de protters!' (De spreeuwen schreeuwen ervan). Heel iets anders, natuurlijk, maar als het gaat om het vertalen van het gevoel of de boodschap, biedt het Fries een scala van prachtige uitdrukkingen die zeker in de dorpen algemeen nog veel worden gebruikt.
Semantisch is een vervlakking te merken in de betekenis van bepaalde woorden en woordcombinaties en ook een verhollandsing wat de vorm betreft. Het valsevriendenprincipe speelt hier zeker een rol. Het Fries kent bijvoorbeeld twee woorden kent voor 'proberen': 'besykje' (kijken of iets kan) en 'probearje' (beproeven); vanwege het woordbeeld krijgt de tweede vorm steeds meer de overhand en legt de eerste vorm het steeds vaker af. Hetzelfde geldt voor de veelgebruikte uitdrukking: 'In elk geval'. Het Friese 'Yn alle gefallen' maakt vaak plaats voor 'Yn elts/elk gefal'.
Stijl- en tekstfunctieverschillen
Wat de stijl van het Fries erg kenmerkt, is het fonetische karakter van de taal. Zodra men de spellingregels kent, is het Fries heel consequent. Dit zien we ook bij het omzetten van leenwoorden. In plaats van de buitenlandse spelling aan te houden, wordt er in het Fries gesproken van een 'sintrum' (centrum), 'kompjûter' (computer), 'taksy' (taxi), 'bûljon' (bouillon). Het adagium: ‘Zo zeggen we het, dus zo schrijven we het ook op’, werkt prima in het Fries. Regionale variaties zijn dan ook toegestaan.
Een grote vraag bij het vertalen naar het Fries is in hoeverre de vertaling een 'geef' Friese tekst moet worden of dat enige lenigheid (en dus ook met een mate van interferentie) met de taal is toegestaan. Het is natuurlijk prachtig om de ‘ouderwetsere’ woorden te gebruiken, maar als de kennis van de betekenis daarvan zo is weggezakt uit de basisvocabulaire van de lezer dat die bij het lezen ervan een woordenboek erbij moet houden, is het de vraag of het niet beter is om de uit interferentie ontstane verfrieste versie van het gangbare Nederlandse woord te gebruiken. Vertalen blijft dus een dilemma.
Soms vraagt een dilemma om wel heel creatieve ingrepen. Dat laat ook dit laatste voorbeeld zien. In dit voorbeeld zien we hoe bij het vertalen van tekst een eerder stukje in het boek wel terugkomt, maar niet in het origineel is te vinden. In deel 4 van Lampje van Annet Schaap (vertaald als Lampke door Rymke Zijlstra) leert Lampje de letter E. Daarna komen de T, de O en de N aan de beurt. Het eerste woordje dat Lampje leest is het volgende:
‘De T, de O en de N.’
Lampje haalt haar schouders op. Het zal wel. Ze komt nog steeds de kamer niet binnen.
‘Wat staat hier dan?’ vraagt Edward.
‘Weet ik veel,’ zegt Lampje. ‘Letters.’
‘T-O-N,’ zegt Edward langzaam. ‘Wat staat er?’
‘Geen idee.’
‘Kijk dan goed.’
‘Ik ben toch te dom.’
‘Vast niet. Wat staat er dan? T-O-N. Wat staat er?’
‘Hoe moet ik dat nou weten?’
‘Wat staat er?’
‘IK WEET HET NIET!’ gilt Lampje. ‘Ton of zo!’
‘Ja,’ zegt hij. ‘Ton.’
‘Echt?’ Ze komt dichter bij het tafeltje en kijkt nog eens. T-O-N. Ton. Het wordt licht in haar hoofd. Ze snapt het. Ze kan een woord lezen!’
In het Fries wordt het:
‘De T, de O, de N, nochris de N en de E.’
Lampke lûkt de skouders op. It sil wol. Se komt noch hieltyd net de keamer yn.
‘Wat stiet hjir dan?’ freget Edward.
‘Wit ik it,’ seit Lampke. ‘Letters.’
‘T-O-N-N-E,’ seit Edward stadich. ‘Wat stiet der?’
‘Gjin idee.’
‘Sjoch dan goed.’
‘Ik bin toch te dom.’
‘Fêst net. Wat stiet der dan? T-O-N-N-E. Wat stiet der?”
‘Hoe moat ik dat no witte?’
‘Wat stiet der?’
‘IK WIT IT NET!’ raast Lampke. ‘Tonne of sa!’
‘Ja,’ seit er.‘Tonne.’
‘Echt?’ Se komt tichter by it taffeltsje en sjocht nochris. T-O-N-N-E. Tonne. It wurdt licht yn har holle. Se snapt it. Se kin in wurd lêze?
Daarna komt de vertaler toch wel een probleem tegen. In de Nederlandse versie wordt met de Z de stap van TON naar ZON gemaakt. Die stap is in het Fries niet zo gemaakt. Van TONNE naar SINNE heb je twee nieuwe letters nodig. De vertaler lost dit mooi op.
‘En nu vervolgen wij het,’ zegt Edward gewichtig. ‘Nu nemen we deze, dat is de Z. Zie je? Zzzz. En hier haal ik de T weg en leg de Z daar. Wat staat er dan?’
In het Fries wordt dit:
‘En ferfolgje wy it,’ seit Edward gewichtich. ‘No nimme we dizze, dat is de S. Sjochst? Ssss. En dit is de I. Iiii. En dan helje ik hjir de T en de O wei, en lis de S en de I dêr. Wat stiet der dan?’
Het verhaal gaat verder met een beeldspraak van de opkomende ‘sinne’, dus was het ook wel belangrijk om hier deze aanpassing en toevoeging te doen, die dan in het laatste stukje heel mooi terugkomen:
Lampje huppelt door de gangen, de hele middag. Ze zeemt Zetten in het vuil van de ramen. Ze dweilt de allerlangste T in de allerlangste gang.
Dit wordt:
Lampke huppelt troch de gongen, de hiele middei. Se himmelt S’en yn ’e smoargens fan de ruten. Se dweilt de alderlangste T yn de alderlangste gong.
Naslagwerken
- De Afûk heeft een mooie kleine serie taalboekjes uitgegeven die de vertaler houvast geven bij de uitleg van de regels. Dit zijn de volgende drie: De stipe, J. Stienstra, G. de Vries et al., Stavering, drs. F.B. Dijkstra, Tiidwurden, Dick Eisma en Jan Popkema. Op de website van Afûk is meer informatie beschikbaar over taal en taalcursussen: www.afuk.frl.
- Frysker.nl is een onmisbare website voor het foutenvrij schrijven van Friese teksten. Niet alleen bevat deze website een uitgebreide woordenlijst met variaties, maar ook kan een tekst online worden nagekeken en zelfs vertaald.
- Via Frisian.eu zijn ook diverse databases en woordenboeken te raadplegen, zoals het Juridisch woordenboek.
- Voor meer informatie over Friestalig toneel: www.stuft.nl.
- Friesche spreekwoorden en gezegden, verzameld door Waling Dijkstra: http://images.tresoar.nl/wumkes/periodieken/dvf/dvf-0311-1913-21.pdf
- De Fryske Akademy doet onderzoek naar alle aspecten van het Fries en de Friese geschiedenis, organiseert congressen en publiceert met regelmaat artikelen over taalverandering en de invloed van het Nederlands op het Fries. Veel informatie is te vinden op hun website: www.fryske-akademy.nl. Een nieuwsgierig (al wat ouder) artikel is: "Taalferoaring troch taalkontakt", Germen J. de Haan, Philologia Frisica, 1996 (Beschikbaar via web.archive.org).
Referenties
Orwell, George. 1984. Vertaald door A. Moss-de Boer. Utjouwerij Regaad, 2023.
Orwell, George. Bistespul. Vertaald door A. Moss-de Boer. Utjouwerij Regaad, 2023.
Schaap, Annet. Lampke. Vertaald door R. Zijlstra. Stichting Algemiene Fryske Underrjocht, 2023.
Süskind, Patrick. It parfum. Vertaald door J. Popkema. Utjouwerij Regaad, 2018.