Zwaai-zwaai! En baai-baai! – Robbert-Jan Henkes als Rus

Geplaatst op: 20 december 2018

Ik lijd aan opwinding als een favoriet met een nieuw boek komt. Het is míjn opwinding; een favoriet van míj. Dit gaat over persoonlijke verknochtheid, niet over hypes of zo. Lezers overlappen elkaar qua smaak maar gedeeltelijk en er verschijnt zoveel. Deel van de pret ís nu juist dat je je eigen favorieten ontdekt en gaat koesteren.

Barber van de Pol
Barber van de Pol (Foto: Victor Schiferli | Nederlands Letterenfonds)

Voor de draad ermee: sinds ik veertig jaar geleden in De Groene het kinderboek Iggeltje Piggeltje Pop! Of het leven moet meer waard zijn de hemel in prees, is het voor mij de norm. Maurice Sendak, ja. Al mijn latere favorieten hebben last van zijn onrust en humor, en uiteindelijk toch ook van het verlangen om de dingen te omarmen zoals ze zijn. Vandaar de weemoed soms.

Nu ga ik, of u, zo’n nieuw boek, als het dik is bijvoorbeeld, niet altijd meteen lezen. Boeken van favorieten kosten onevenredig veel tijd. Je raakt er van in de war, ze zijn een aanslag op je gemoedsrust, ze nemen je in. Je móet wel terugdenken, -praten, -schrijven. Maar of ik nu meteen begin of niet, ik koop ze, om ze in de buurt te hebben. Meestal lees ik ze toch meteen, met alle gevolgen van dien.

Ook onder de vertalers heb ik mijn favorieten, laat ik ze voor de gelegenheid de Sendak- achtigen noemen, iets wat ze hebben waargemaakt met hun keuzes en aanpak. Een vertaler is een schrijver. Tegelijkertijd spéélt hij een schrijver, hoe hybride wil je het hebben. Ook als je een boek al in de oorspronkelijke taal kende, krijg je hetzelfde anders, in opvallend levende taal, herkenbaar maar verrassend gekruid. Iets van de tour-de-force-achtige overbrugging tussen talen zal toch merkbaar zijn, tenzij er is gecensureerd en vervlakt en je met taal zit waar iedere behoorlijke schrijver zich voor zou schamen. In zo’n geval heeft de vertaler zijn schrijversrol met handschoentjes aan gespeeld. Verantwoordelijk is hoe dan ook hij.

Het is daarom dat ik het niet meer dan fair tegenover de lezer vind om de naam van de vertaler naast die van de schrijver op de kaft te vermelden. Populair is de gedachte niet. Ik heb er zelfs mijn goodwill bij een enkele uitgever mee verspeeld, ik denk aan Meulenhoff. Bij de heruitgave van De autonauten van de kosmosnelweg, van Julio Cortázar, waarvan de vertaalrechten al aan mij waren teruggevallen, had ik als enig verzoek: naam op de kaft. Dat doen wij nooit, zei de redactrice, en vervolgens, het was eind 2013, ik weet het nog goed: ‘Het gaat ons om het boek; niet om jouw vertaling’. Ik antwoordde dat ze dan maar een andere vertaler moesten zoeken, waarna werd teruggekrabbeld, vanwege de kosten, niet omdat ik iemand daar had overtuigd. Men, en onder die ‘men’ vallen ook redacteuren, heeft meestal geen idee wat vertalen inhoudt.

Een duidelijke manier om het tweestemmige van een vertaling te benadrukken zie je op de cover van onze laaglandse Finnegans Wake. Onder de naam James Joyce en de titel staat daar

 

Nederlands van

Erik Bindervoet en

Robbert-Jan Henkes.

 

Dat zijn drie stemmen, ja, maar het duo doet zich voor als één, laten we het niet te ingewikkeld maken. Eén en één is bij Bindervoet en Henkes één.

Wat een duo, evengoed! De twee vertalen werk dat kennelijk bij hen hoort, wat hetzelfde is als zeggen dat ze uit liefde vertalen, en daarmee inspireren ze en ze doen me grijnzen. Naar hen ben ik altijd benieuwd. Toen hun Finnegans wake er aan kwam popelde ik bij voorbaat in mijn column in de Volkskrant. Dat was 3 mei 2002, en al heb ik de uitgave nog steeds niet helemaal gelezen, ze staat in mijn kast en lacht me toe.

Als redacteur van New Found Land, begin jaren tachtig, vroeg ik eens vier, vijf vertalers om een stukje Wake te vertalen. Van de benaderden kwam Anneke Brassinga als enige met een commentaarloze tekst en ze was daarom alleen al mijn held. Vertalen is schrijven of schrijver spelen, niét uitleggen wat je bedoelt. Brassinga gedroeg zich als de schrijver van haar tekst. Zij was Joyce, maar Joyce anders, in haar taal, in haar tijd.

Bindervoet en Henkes kenden we toen nog niet, anders had ik hen ook gevraagd. Zij waren misschien wel degelijk met aantekeningen gekomen, met context, maar vast niet met een excuus voor eventueel falen of een nuffige handreiking naar de domme lezer. Hun denkbeeldige commentaar zou om zichzelf hebben geboeid.

Inmiddels kent iedereen hen, ze zijn prettig aanwezig. Ze vertaalden naast andere kolossen bijvoorbeeld ook Karl Kraus’ De laatste dagen der mensheid (1919). Toe maar, maar dat denk ik altijd bij hen. Zij weten dat vertalen pas interessant is als je het met ambachtelijke scholing niet redt maar als een scheppende god aan de bak moet. Zij maken er iets van.

Naar hen ben ik dus altijd benieuwd, vanwege hun bravoure, hun elan kun je ook zeggen. Nijhoffjury, wanneer krijgen zij die prijs nu eens? Er worden door u toch niet boos fouten geteld? Fouten tellen is een hobby van een bepaald type beoordelaar, in de vertaalhoek helaas ruim vertegenwoordigd. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Wees literair in uw benadering van vertalers. En wees grootmoedig als u kunt. Er is niets tegen spaanders.

B en H zijn zelf gepubliceerde schrijvers en hebben zich als zodanig ook samen gemanifesteerd. Mij schiet het theaterstuk De mannen van Minsk (2013) te binnen. Het verscheen als boek bij De Harmonie, waar ander werk van Bindervoet solo verscheen. Van hem zijn ook de tekeningen met de kenmerkende hanenpootfiguren. Het is een lawaaierig boek. Is dit kritiek? Nee! Dit is patafysica, jongens, meisjes, dit is feestelijke, op de logica van kinderen afgestemde druktemakerij, met de nodige prikjes moraal. Het is een super-muzikaal boek ook.

En nu moet ik het duo ruw uit elkaar halen omdat ik de lof wil zingen van de man die alfabetisch vanzelf op de tweede plaats komt: Henkes. Hij heeft onlangs eeuwen Russische kinderpoëzie in het Nederlands geschreven, Bij mij op de maan (Van Oorschot, 2016).

Daarbij behield hij natuurlijk zijn eigen Nederlandse associaties, deuntjes en hang-ups, en daar komt hij al even vanzelfsprekend voor uit. Bereid je dus naast de Bajoe, de samovar en de Petja’s voor op de haasjes heel parmant, wild dan wel woest geraas, een Zwarte Piet van Sint, twee dikke vriendjes, een wonder boven wonder, een holle bolle gijs, hier Robin-Bobin Barabek geheten, ga maar door, allemaal gul verwelkomd door het wonderlijk grote Russische taal-hart. Het eigentijdse idioom zorgt voor een extra injectie: top, nop, dikke doei, ’m peren, daaro, jammer dan, pech gehad… Zou leuk zijn als de Russische kinderen er ook om konden meesmiespelen!

Er wordt in de bundel gestoeid met het rare van taal. Hij barst van het mooie raars waar alle kinderen en niet te deftige volwassenen om zullen lachen. Ik doel op de nieuwvormingen en de al dan niet opzettelijke vergissingen. Het is schateren bij mevrouw de krokodilse, bij de kakkerlakste, bij de reeks goedste / beterste / beste, bij op de nippert, bij verinneweerd, uitgekijkt of uitgescheid, bij de roodgeelblauwe koorts. Het aanstekelijkst is Daniil Charms cq Henkes in zijn hilarische ballades, zo te zien een volwaardig genre bij de Russen. In het zesde hoofdstuk van ‘Pop en Plons’ stuiten we op verdiende ellende voor ‘Iemand die zijn les niet kende, / Of hard door de gangen rende, / Of niet schreef “ik was” maar “bende”.’ Ik blijf citeren uit deze half duizend pagina’s dikke bloemlezing.

Ook bij een vertaling is de stem of toon het eigenst waarover je beschikt. Nou, die klinkt hier tot in de hoeken en gaten. Het is die van Henkes als Rus. Het is ook de B & H-stem, ik kan niet nalaten dat te zeggen, ik ben aan dat duo-schap gewend. Bindervoet zingt/drumt/goochelt op de achtergrond mee. We zien zowaar in volle glorie Dokter Oudoetzeer opdraven, die uit De mannen van Minsk, en er zijn meer kruisbestuivingen.

Stop, zegt nu een oplettende kniesoor, je had het over die eigen toon: is het dan één pot nat geworden? Hebben al die aftelversjes, raadsels, sprookjes, opsommingen, al die Poesjkins, die pittige Majakowski’s, zoete Tsjorny’s, vrolijke Tsjoekovski’s, buitelende Marsjaks en dat ene hartbrekende wiegelied van Lermontov, en zelfs die ene Brodski, en die Charmsen dus, dezelfde toon gekregen? Nee joh, of ja, een mens kan een heleboel stemmen opzetten maar hij behoudt zijn stem-DNA, zeg maar timbre. Een stem kan kleuren en Henkes laat dat soepel gebeuren, maar het is in de kern Henkes. Ach dat ‘fantje’ van hem. Zo noemen de kinderen in Rusland van oudsher de kleine olifant dus. Laten wij dat voortaan ook doen!

Dit is een geweldige uitgave, zeker weten, ik heb hem helemaal gelezen! Ik heb ook de informatieve inleiding achterin gelezen en daarin wordt niet verontschuldigd of gejammerd over moeilijk. Dat doen schrijvers niet.

De rijmen verdienen een aparte vermelding, al moet je die dingen eigenlijk niet isoleren. Dan gaan sommigen over vondsten praten, de positieve tegenhanger van fouten, en een vertaling is een en al vondst (of een en al fout). In een tekst hangt alles samen, de onderstroom, de oppervlakte, de kriskrasbewegingen, en de potentiële armslag. Een paar voorbeelden, toch, voor de pret, omdat je er van opkikkert: vaderlief / astemblief, lucifertje / klaar is Bertje, pappa lama/ en lama mamma, Fanny / …, da kannie, oktobristjes / wandelkistjes (of andersom), rondt hij/ ontij, naar bed gaan / weer opstaan, zwaai-zwaai! / en baai-baai!

Hoor ik daar Sendak klappen?

Nu ken ik geen Russisch en al was dat zo, het staat er niet naast. Hoe weet ik dan dat deze vertaling deugt? Omdat ik de vertaler vertrouw, omdat zijn reputatie het afdwingt, omdat het resultaat het afdwingt, omdat om daarom. Een tweetalige uitgave had in Nederland trouwens weinig zin gehad. Het mooie nu is dat je bijna nergens wordt gehaald uit de illusie met eerstehands werk te maken te hebben, met nieuwe en ook nog eens steengoede aan de Nederlandse literatuur toegevoegde kindergedichten.

 

Barber van de Pol

9 december 2016

Literaire Vertaaldagen