Samen in een tentje
Ik wil het gaan hebben over de emotionele betrokkenheid die je als vertaler kunt hebben bij auteurs die je vertaalt. Hoe verhoud je je tot je auteur? En hoe is het om sterk betrokken te zijn bij een auteur?
Ik zie het werken met een bepaalde schrijver als een tijdje met die schrijver optrekken. Ik identificeer me eigenlijk niet echt met hem of haar. Daarmee wijk ik meteen af van wat ik misschien verondersteld word te doen volgens het thema van vandaag: ‘Tijdelijk een ander zijn’.
Voor mij is het werk van een vertaler vergelijkbaar met het werk van bijvoorbeeld een restaurator van schilderijen. Het ‘handwerk’-achtige, het geduldig reconstrueren, het recht doen aan alle facetten en details, daarvoor is een zekere afstand nodig.
Toch zie je aan het werk van een restaurator, én dat van een vertaler, ook letterlijk de nabijheid af: dagelijks zit je urenlang op minder dan een armlengte over iemands werk gebogen. En zo leer je iemand zó door en door kennen, dat je beslissingen kunt gaan nemen namens die persoon. Of eigenlijk: namens het wérk.
Verhouding tot auteur
Voelt het als een geliefde, zeker als je echt lang met dezelfde auteur bezig bent, een auteur van wiens werk je heel erg houdt? Zoals in mijn geval bijvoorbeeld Colette. Ik ben zo’n vier jaar met haar werk bezig geweest, met lezen, selecteren, vertalen en een uitgebreide inleiding schrijven. Het was de mooiste klus in mijn vertaalloopbaan. Maar nee. Zij – of liever gezegd haar werk – is me ontzettend dierbaar geworden, maar niet als een geliefde, vreemd genoeg misschien.
Voelt het dan misschien als familie? Nee, dat zeker niet, en dan vooral omdat je je auteurs uitzoekt en familie niet.
Vrienden dan? Word je – in je eigen beleving dan – vríenden als je iemand vertaalt? Mwah, ook daar lijkt het gevoel een beetje op, maar daar is het toch echt te veel eenrichtingsverkeer voor. Het zou trouwens in het echt wél kunnen gebeuren.
En wórd je zo iemand? Nou, ik heb me nog nooit voelen samenvallen met Colette, hoewel ik wel affiniteit met haar heb, en met haar manier van naar de wereld kijken.
Eigenlijk is de band die voor mij nog het meest in de buurt komt, die van een personal assistant en woordvoerder. Zoals Kristin Stewart dat is in de film Clouds of Sils Maria, met Juliette Binoche. Je trekt intensief samen op, je staat dicht bij elkaar, je leert alle kanten van iemand kennen, de sterke en de zwakke, en je kunt vervolgen beslissingen nemen namens iemand, namens iemand spreken, besluiten over wat je degene laat zegen en hoe je diegene dat laat doen. In het Frans heet dat dan ook heel mooi: ‘porte-parole’, een woord-drager. En naarmate je verder in het werk van een auteur zit, durf je makkelijker beslissingen te nemen namens die auteur. Je blijft wel regelmatig zoeken naar het juiste woord, maar je herkent het juiste woord wel meteen als je het hebt gevonden.
Intensiteit en tijd
Ik heb het nu wel over woorden, maar eigenlijk ben ik er in de loop van de vertaaljaren (dat zijn er inmiddels achttien) steeds meer van overtuigd geraakt dat literair vertalen niet eens zo veel met woorden te maken heeft. Als vertaler vertaal je geen woorden, je vertaalt datgene waar die woorden naar verwijzen, en de manier waarop ze dat doen: de toon, de sfeer, het ritme. En omdat al die elementen samen, de stijl, voortkomt uit een persoon, kom je als vertaler ook uit bij die persoon.
Een passage die je als lezer van een boek in een minuut leest (ik begrijp dat de gemiddelde leestijd 250 woorden per minuut is – twee keer zo langzaam als spreken overigens; voor de meer geletterde mensen zal dat algauw 300 woorden zijn, en een gemiddelde pagina zit daar precies tussenin), daar breng je als vertaler zo een paar uur in door. In totaal dan, door er steeds opnieuw doorheen te gaan – wat voor mij nodig is om juist die toon, het ritme te pakken te krijgen. Een paar uur! Eén pagina! Een niet-vertaler moest eens weten!
Maar goed: dat is dus grofweg tussen de 60 en 120 keer zo lang! Zeg dus maar gerust zo’n 100 keer zo lang. Het verschil tussen een boek lezen en het vertalen is dan ook het verschil tussen een logeerpartij en een halfjaar bij iemand inwonen, of althans de hele dag over de vloer zijn. Bijvoorbeeld als personal assistant.
Samen reizen
Een boek vertalen voelt voor mij nog het meest als een tijdje met iemand op reis zijn. Avontuur en ook wel een vorm van sleur – wat een reis ook altijd is. En daardoor leer je niet alleen de fraaie kanten kennen, maar ook – alsof je met iemand kampeert – bepaalde maniertjes: je ziet bij wijze van spreken de vuile sokken van iemand slingeren (bijvoorbeeld stilistisch: een paar keer achter elkaar hetzelfde woord of beeld gebruiken), of je maakt kennis met een ochtendhumeur. Dat kan ook een minder mooi biografisch gegeven zijn waar je achter komt. Bij Colette was dat bijvoorbeeld dat ze niet zo’n fijne moeder was voor haar dochtertje, dat grotendeels op het platteland opgroeide bij een nanny.
De hele dag tussen dezelfde pagina’s, met dezelfde stem. Precies alsof je samen in een tentje zit. Ik heb weleens een boek terug moeten geven omdat ik het niet uithield in dat tentje – althans niet maandenlang. Het was een auteur van wie ik merkte dat ik al vrij snel cynisch over zijn woordkeuze ging denken: alweer ‘terrible’ en ‘horrible’, en dat op één pagina: wat zal ik er nu weer van maken: vreselijk, verschrikkelijk, afschuwelijk? Zo iemand kan beter met iemand anders gaan kamperen, iemand die dat maniertje niet eens opmerkt, en die soepel schakelt van ‘gruwelijk’ naar ‘afgrijselijk’ en die geniet van het drama.
U zult misschien zeggen: maar waarom had je dat boek dan aangenomen? Sja, hoe vaak gebeurt het niet dat je met een vriend op vakantie gaat en dat het tegenvalt…? Gelukkig is het vrij uitzonderlijk, hoewel uitgerekend Colette ook via een dergelijke mismatch tot me kwam: een eerder boek dat ik van haar vertaalde, lag al bij een andere vertaalster die er niets aan vond. Ik ben haar daar nog steeds dankbaar voor.
Dichters
De poëzievertalingen zou ik dan misschien het beste kunnen vergelijken met bijzettentjes. Ik werk meestal langere tijd in kleine hapjes aan poëzievertalingen, naast een roman. Alsof je even in een tentje duikt, kijkt hoe de boel erbij staat, hier en daar iets verandert, iets toevoegt, weer een nieuw stukje vertaalt, en weer weg. Ik doe dat ook bijna uitsluitend ’s avonds. In proza is het altijd overdag, voor poëzievertalingen is het fijn om in de stilte en rust, afgesloten van de buitenwereld, te werken.
Bonnefoy
Zo heb ik bijvoorbeeld lang aan deze bundel van Yves Bonnefoy gewerkt – een boek dat haast volledig onopgemerkt is gebleven in Nederland, terwijl Bonnefoy in Frankrijk als de grootste levende Franse dichter gold, althans toen ik er nog aan werkte, hij is anderhalf jaar geleden gestorven op zijn 93ste.
Apollinaire
En van Apollinaire is onlangs deze bundel verschenen als opmaat voor het 100ste sterfjaar in 2018. Aan zijn gedichten werk ik feitelijk al meer dan 20 jaar. Ik ben ontzettend blij met de mooi vormgegeven en gereconstrueerde beeldgedichten, door de mooie uitgeverij Vleugels. Dat ziet er dan zó uit, met bijvoorbeeld de stralen van de zendmast op de Eiffeltoren, en het geluid van de nieuwe schoenen van de dichter.
Ik stuitte ook op een curieus vertaalprobleem in dit beeldgedicht: aanvankelijk had ik de ‘C’ in ‘C’est’ vertaald met een ‘T’ zoals in ‘’t is jouw gezicht dat ik niet meer zie (c’est ton visage que je ne vois plus). Tot ik besefte dat ik niet alleen een betekenis moest vertalen, maar ook een beeld, de vorm van een woord: de C beeldt immers de maan uit, tussen de sterren. Midden in het woord ‘nacht’ vond ik een mooie Nederlandse maan.
Parafernalia
Ik ben overigens wél verrast door hoe je je kunt laten meeslepen door de band met een auteur en een oeuvre als je zo lang en intensief met een boek bezig bent. Het is niet alleen die factor 100 ten opzichte van lezen, maar ook door het je verdiepen in alles om een schrijver heen.
Als ik deze brief ophoud, en het doet u niets, dan weet u dat u niet een vertaler van Colette bent. Hij is door haar geschreven Vroeger zeiden dit soort parafernalia me niet zoveel. Maar een tijdje geleden zat ik ineens met klamme handen te bieden op een echte handgeschreven brief, mét envelopje. In dit geval een aanbevelingsbriefje voor een jongeman.
Nu zie ik zóveel: niet alleen dat kenmerkende blauwe papier (Colette had uitgesproken ideeën over hoe funest wit papier voor de ogen was), dat sierlijke en kordate handschrift dat precies haar karakter weerspiegelt, die heerlijke handtekening (die heb ik nu dus gewoon in huis!), en ook de hele toon van dit aanbevelingsbriefje. In ieder woord zie ik het karakter van Colette weerspiegeld. In de luchtige, bijna tong-in-cheekachtige aanpak en formulering waarmee ze een jongeman introduceert.
« Cher Jean-Gab,
Je me sers aujourd’hui, pour vous assurer de mes sentiments impérissables, de mon jeune ami Willy (non, non, ce n’est pas le même !) Willy Michel. Il a une ambition : être présenté à Daragnès. Avouez que ca vaut mieux que d’être zazou. Mais il est affreusement bibliophile… Je n’en dis pas davantage, qu’il se débrouille pour la suite. Je vous embrasse et Jeannine aussi, cher Jean-Gab. ».
« Om je te verzekeren van mijn onwankelbare/niet-aflatende liefde, gebruik ik vandaag mijn jonge vriend Willy (nee, nee, niet díe Willy), Willy Michel. Hij heeft een ambitie: voorgesteld worden aan Daragnès. Geef toe dat dat altijd nog beter is dan jazzfanaat zijn. Maar hij is vreselijk bibliofiel… Meer zeg ik niet, verder moet hij zichzelf maar redden. »
Geboortehuis van Colette
Zo hebben ook schrijversmusea of schrijvershuizen me nooit geboeid. Ik hoef echt niet naar het bed van Proust in Illiers te gaan kijken, en daarna madeleines te gaan eten.
Totdat ik een keer in Parijs langs een bushalte liep waarvandaan tot mijn stomme verbazing een bus naar Saint-Sauveur ging, uitgerekend het piepkleine geboortedorpje van Colette. Die bushalte lag om de hoek van mijn appartementje. Er ging drie dagen in de week een bus, waaronder zaterdag heen en zondag terug.
Het voelde absurd om deze kans te laten schieten, maar eigenlijk wist ik nog steeds niet wat ik er moest gaan doen. Ik kon langs het vervallen geboortehuis lopen, maar hoe vaak had ik die gevel al op foto’s gezien? En er was een ‘Musée Colette’ – maar ja, schrijversmusea hebben me nooit aangesproken, zo werd laatst ook weer een bevestigd in het Svevo én Joyce-museum in Triëst: op een tweede verdieping van een pand twee kamers naast elkaar met een paar vitrines, en het allerergste: een hoop scholieren: die waarschijnlijk voor hun leven genezen zijn van schrijversmusea. Toch was het Colette-museum verrassend mooi. Maar het enige waar ik me op verheugde voordat ik in de bus stapte, was door de bossen te gaan lopen waar Colette als jong meisje rondstruinde:
Om halfvier sliep alles in een ongerepte, vochtige en vaagblauwe gloed, en als ik de zandweg naar beneden afliep, omspoelde de nevel, die door zijn gewicht laag bleef hangen, mijn benen, dan mijn stevige bovenlijfje en bereikte mijn lippen, mijn oren en mijn neusvleugels, gevoeliger dan de rest van mijn lichaam... Ik ging alleen, want deze vrijzinnige streek kende geen gevaren. Op die weg, op dat uur werd ik me bewust van mijn prijs, van een onuitsprekelijke staat van genade en van mijn verstandhouding met het eerste zuchtje wind dat zich roerde, de eerste vogel en de pasgeboren zon, die nog een beetje ovaal was...
Uiteindelijk bleek de keuze voor de chambre d’hôte in Saint-Sauveur van grote betekenis voor mijn verblijf, maar dan juist voor de tijd die ik níet in die kamer doorbracht. Ik moest kiezen tussen Maison Marthe (‘charme et séduction’, ‘lumière et farniente assurés’, wifi, ik was verleid!) en het sobere ‘Masilie’. Ik koos voor de laatste. De eigenares hield écht van Colette, ze kon mij dus ook wijzen waar Colette altijd het bos inging, zodat ik over het bospad kon wandelen waar Colette ook echt vaak had gelopen. En passant kwam ik nog langs een minstens een eeuw oud washuis, waar de kleren van Colette ook moeten zijn gewassen. Verder nam mijn gastvrouw me ook mee naar een meer vlakbij een boerderij die in het bezit van de Colettes was geweest.
Maar wat ook heel fijn was: toen ik mijn gastvrouw op straat vroeg of ze niet toevallig de buren van het huis van Colette kende, zodat ik een blik in de tuin kon werpen, zei ze: hé, daar heb je Frédéric Maget. Die liep toevallig langs, en hij is de drijvende kracht achter de société des Amis de Colette en heeft de afgelopen jaren bovendien een paar miljoen bij elkaar weten te krijgen om het geboortehuis te kopen en in oude glorie te laten herstellen, met een schitterend resultaat.
Toen ik er was, was het huis nog verwaarloosd en niet voor publiek toegankelijk. Maget vroeg: zou je even in het huis willen kijken…? De persoon die naast hem liep ging gauw bij de pastoor een gigantische sleutel halen.
Toen vond ik het toch wel heel bijzonder om in het nog niet gerenoveerde huis binnen te stappen, en in het kleine slaapkamertje van Colette te staan, dat met een trappetje vastzat aan de ouderlijke slaapkamer, haast als een navelstreng. Het voelde ineens tóch heel dichtbij en magisch. Intussen is het huis heel mooi gerestaureerd, ze hebben zelfs het behang helemaal gereconstrueerd. Van dit stukje behang had ik de beschrijving tien jaar eerder vertaald voor een boek:
Op het behang van de kamer, parelgrijs met blauwe korenbloemen, waren vlak bij het bed de sporen te zien van de lucifers die ’s nachts met achteloze ruwheid waren afgestreken door mijn zus met de lange haren.
Baudelaire
Dat was de avontuurlijke kant van het kamperen met Colette, het letterlijke reizen.
En in mijn tentje woont inmiddels weer een heel ander iemand: Baudelaire. Ik ga een Privé domein samenstellen met een selectie uit zijn brieven. Een heel andere persoonlijkheid dan Colette, voortdurend gekweld en onrustig.
Ik vind Les Fleurs du mal een van de mooiste bundels ooit geschreven, en als ik brieven van Baudelaire lees, begrijp ik eigenlijk helemaal niet meer hoe hij dat boek ooit heeft kunnen schrijven. 150 sonnetten, zó knap in elkaar gezet, als verfijnde uurwerkjes, ongelooflijk dat zo’n getourmenteerde geest van die puntgave gedichten heeft kunnen schrijven.
Eigenlijk is de band die je met je vertaalde auteur hebt met geen enkele andere band te vergelijken. Maar één ding is onmisbaar, en als het goed is in welke vorm dan ook aanwezig, en dat is de liefde voor het werk, en via dat werk ook voor de auteur. Zonder die liefde hou je het niet lang uit, samen in een tentje.
Kiki Coumans
8 december 2018, Amsterdam
Literaire Vertaaldagen
(Foto: Victor Schiferli | Nederlands Letterenfonds)