TalenDossier Sranantongo: vertalen in het Sranantongo

Geplaatst op: 06 november 2024

In dit artikel van het TalenDossier Sranantongo biedt Kwasi Koorndijk een inkijkje in het talenpaar Nederlands-Sranan. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de talen en de (vertaal)culturen? Welke problemen kunnen zich voordoen? Hoe kunnen vertalers deze problemen zoal oplossen? Of je nu zelf al met deze talencombinatie werkt of gewoon interesse hebt in vertalen in het Sranan: dit dossier biedt nuttige inzichten.

Inleiding

‘Hun hebben’, ‘groter als’, ‘het boek wat ik lees’, ‘een mooie verhaal’, ‘de man wie de bal hebt’. Het zijn alle fragmenten die opdoken in de Cruijf-taal, en nu als allochtone taalvariëteit het levende bewijs vormen dat een taal niet statisch is maar leeft. Dat ondervond Caspar Janssen tijdens een taalcongres dat hij bezocht en waar hij een Volkskrantartikel aan wijdde (Janssen, 2003). In zijn verslag citeert hij verschillende taalgeleerden die er aanwezig waren. De standaardtaal past zich voortdurend aan zoals de Dikke Van Dale dat ook doet (Bennis, in Janssen, 2003). Tegelijkertijd heeft de standaardtaal een norm nodig. Bij het profiel van de onderzoeker hoort daarom niet alleen het passief vastleggen van ontwikkelingen maar ook een rol als onderwijzer (Hagen, in Janssen, 2003).

Het balanceren tussen variatie en behoud is ook te vinden in een onderzoek van Stroop (2010). Jongeren lijken te staan voor variatie en ouderen voor behoud (32). Stroop schetst het proces naar taalverandering als een situatie waarin twee gelijkwaardige vormen in gebruik zijn, een oude bijvoorbeeld ‘heb begonnen’, en een nieuwe, ‘ben begonnen’ (21). Geruime tijd bestaan ze naast en door elkaar totdat een van de twee gaat overheersen. Maar om de verandering te consolideren, is de samenleving nodig en op termijn nieuwe generaties. 

Zo vanzelfsprekend onafhankelijk van andere talen als de taalvariatie en -verandering van het Nederlands kan worden beschreven hierboven, zo vanzelfsprekend afhankelijk van andere talen kan het Sranan worden belicht. De ongelijkheid van talen betreft bijvoorbeeld hun status. Het Nederlands kan betrokken worden in taalcontact – met andere talen – terwijl het Sranan zelf een contacttaal is, bezien vanuit het raamwerk ‘superstrates’ (Engels/Nederlands) en ‘substrates’ (Gbe, Kinkongotalen) 1. Aan de ongelijkheid kleeft ook een diglossische structuur, d.w.z. een hoog- en laaggewaardeerde taal als twee mentale compartimenten binnen één taalsysteem (Ferguson, 1959), hoewel aan de striktheid hiervan in bijvoorbeeld de Haïtiaanse taalrealiteit kan worden getwijfeld. Toch geldt nog steeds in de Surinaamse werkelijkheid dat in informele situaties Sranan geoorloofd is en dat in formele situaties (Surinaams-)Nederlands de voorkeur geniet. En deze hybride werkelijkheid vormt steeds de uitdaging bij het vertalen in het Sranan. 'Ik ga dood om jullie hoofd', 'mi e dede fu unu ede', illustreert deze diglossie en staat voor Edgar Cairo’s prozastijl waarin de schrijver Sranan patronen ontsluit in onnatuurlijk Nederlands. 

Als wij bij de Sranan taalgemeenschap ook nog gebruikers met een andere moedertaal dan het Sranan betrekken, dan ontstaat er een ingewikkelde relatie tussen tweetaligheid en diglossie die doet denken aan de typologie van Fishman (1967).     

Relatie tussen diglossie en tweetaligheid
De relaties tussen diglossie en tweetaligheid volgens Joshua A. Fishman. (Fishman 1967, 30)

Hoe dit model precies past bij de Sranan taalgemeenschap zou nader onderzocht moeten worden. Voor niet Afro-Surinamers zoals inheemsen en mensen met een Aziatische achtergrond kan afhankelijk van de generatie bij de toetsing van dit model een andere uitslag volgen dan voor de plurale Afro-Surinaamse gemeenschap. De mate van aanpassing in Nederland zou ook in deze situatie interessant zijn te onderzoeken.

Gebruikte bronteksten

Bij de totstandkoming van dit Talendossier past het dank uit te brengen aan Henna Goudzand die mij uit haar collectie Wolters’ Algemene Nederlandse Spraakkunst toevertrouwde (Geerts, 1984) en geholpen heeft bij de aanschaf van het moeilijk verkrijgbare Ik ga dood om jullie hoofd (ik zou voor jullie kunnen sterven) (Cairo, 1980). 

Bij de hoofddelen ‘Grammaticale verschillen’ en ‘Semantische verschillen’ is gekozen voor Op de Albert Cuypmarkt (Koorndijk, 2024) 2. De tekst gaat over een toevallige ontmoeting op de markt. Uit het geheel worden twee zinnen gelicht die in meer of mindere mate van het Nederlands afwijkende grammaticale, semantische en stilistische elementen vertonen bij de vertaling in het Sranan. Eerst worden beide zinnen zowel redekundig als taalkundig beschouwd, waarna de vormverschillen worden blootgelegd. De traditionele grammatica is toepasselijk gemaakt als één vertrekpunt bij de vergelijking van de beide talen. 

In het hoofdstukStijl- en tekstfunctieverschillen’ is het gedicht tussen haar en huid (Van Kempen, 2012) tot object van commentaar gemaakt. Dit gedicht is in 2021 door mij vertaald in het Sranan in opdracht van de schrijver, Michiel van Kempen. 

1. Grammaticale verschillen

Naast statusverschillen zijn er tussen het Nederlands en Sranan ook vormverschillen ten aanzien van de zinsbouw en zinsonderdelen. In dit hoofdstuk worden de beide talen vergeleken op basis van een tekst die bedoeld is als vertaalopdracht (Op de Albert Cuypmarkt, Koorndijk, 2024, 103). Uit de tekst worden twee zinnen hier beschouwd, eerst redekundig dan taalkundig. Vervolgens wordt in hoofdzaak ingezoomd op het werkwoord. Zo worden de vormverschillen tussen de beide talen op basaal niveau aan het licht gebracht.

1.1. Redekundige ontleding

a) Nederlands origineel 1

Afgelopen donderdag liep ik op de Albert Cuypmarkt, toen ik een oude vriendin tegenkwam.

Liep = gezegde 
Ik= onderwerp 
Afgelopen donderdag = bijwoordelijke bepaling van tijd 
Op de Albertcuypmarkt = bijwoordelijke bepaling van plaats 
Toen ik een oude vriendin tegenkwam = bijwoordelijke bijzin 

b) Sranan equivalent 1

Fodewroko san pasa de, na waka mi e waka na Albert Cuyp wowoyo mi tuka nanga wan lobi sisa (Koorndijk, 2024, 157).

e waka = gezegde 
Na waka = vooropplaatsing 
Mi = onderwerp 
tuka = gezegde 
mi = onderwerp 
Fodewroko san pasa de =bijwoordelijke bepaling van tijd 
Nanga wan lobi sisa = voorzetselvoorwerp   

1.2. Taalkundige ontleding

a) Nederlands origineel 1

Afgelopen =bijwoord 
Donderdag = zelfstandig naamwoord 
Liep = werkwoord 
Ik = persoonlijk voornaamwoord 
Op = voorzetsel 
De = bepaald lidwoord 
Albert Cuypmarkt = zelfstandig naamwoord 
Toen = voegwoord 
Ik = persoonlijk voornaamwoord 
Een = onbepaald lidwoord 
Oude= bijvoeglijk naamwoord 
Vriendin = zelfstandig naamwoord 
Tegenkwam = onvoltooid verledentijd

b) Sranan equivalent 1

Fodewroko = zelfstandig naamwoord 
san = betrekkelijk voornaamwoord 
pasa = werkwoord 
de = bijwoord 
na = bijwoord 
waka = werkwoord 
mi= persoonlijk voornaamwoord 
e = tegenwoordig partikel 
waka = werkwoord 
na = voorzetsel 
Albert Cuyp wowoyo = zelfstandig naamwoord 
mi = persoonlijk voornaamwoord 
tuka = werkwoord 
nanga = voorzetsel 
wan = onbepaald lidwoord 
lobi = bijvoeglijk naamwoord 
sisa = zelfstandig naamwoord

Het Nederlandse origineel bevat 14 en haar tegenhanger 19 woorden3. Niet meegenomen hier is het orale, verhalende van het Sranan. De lezer wordt aan de hand genomen bij een gebeurtenis die blijft voortduren in de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) totdat een onderbreking plaatsvindt – de toevallige ontmoeting die afgesloten wordt in de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t ): tuka = heb ontmoet. Als we de verteltraditie buiten beschouwing laten, dan zou de zin kunnen luiden: 'Fodewroko san pasa(de), na Albert Cuyp wowoyo mi tuka nanga wan lobi sisa' (14 woorden): een gelijk aantal woorden dus als de Nederlandse evenknie of nog korter, 13 woorden zonder (de).

Zowel het Nederlands als Sranan kent de volgorde: onderwerp-gezegde-meewerkend voorwerp (Simons 45), hoewel dit voorwerp ondervangen zou kunnen worden door een bijwoordelijke bepaling van doel (Geerts et al, 1984, 790): 'om jullie hoofd' in de zin 'ik ga dood om jullie hoofd'. Met de vooropplaatsingsconstructie ofwel foregrounding (na waka mi e waka) kan evenals in het Nederlands het gezegde voorafgaan aan het onderwerp.

Wat het werkwoord betreft, kunnen beide talen grofweg ingedeeld worden in een beperkt aantal categorieën. Het Nederlands kan de driedeling zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden omvatten. De zelfstandige werkwoorden zijn op hun beurt de paraplu voor overgankelijke, onovergankelijke, onpersoonlijke en wederkerende werkwoorden. Het Sranan kent dan weer seriële constructies (zie ook 'Vertalen uit het Sranantongo'), een aaneenschakeling van werkwoorden met een minimum van twee werkwoorden (Arends et al., 1994, 107). Daarnaast zijn er koppelwerkwoorden, overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden. Maar de indeling dynamische en statische werkwoorden (De Wit en Brisard 2014) overkoepelt de overige subcategorieën en valt samen met de classificatie: partikel -e- en partikel -e- loze werkwoorden (Koorndijk, 2024).

Schema dynamische en statische woorkwoorden
Partikel - e- werkwoorden en partikel -e- loze werkwoorden in schematisch overzicht. (Koorndijk 2024, 60-61)

Hierboven is het verschil tussen de partikel -e- (of ‘dynamische’) werkwoorden en de partikel -e-loze (of ‘statische’) werkwoorden aan de hand van voorbeelden inzichtelijk gemaakt. Uit het model valt af te leiden dat een en hetzelfde werkwoord zowel actief als passief kan worden gebruikt in de zin van ‘maken’ en ‘zijn’. Iemand kan rijk gemaakt worden (gudu) of rijk zijn (gudu). Het vertalen vergt dus veel kennis wat betreft status- en vormverschillen van zowel de bron- als doeltaal in kwestie.

2. Semantische verschillen

De werkwoorden zijn belangrijke betekenisdragers afhankelijk van de detaillering. De partikels ofwel deeltjes zijn hulpstukken bij de werkwoorden en maken het verschil in betekenis als zij voorkomen of afwezig zijn.  Het gaat dan om: ‘e’,’ ben’, ‘ben e’, ‘sa/o’ en ‘ben sa/o’. Zoals gezegd, zijn partikel -e- werkwoorden dynamische of actiewerkwoorden (lopen, gaan), terwijl partikel -e-loze werkwoorden staan voor statische of passieve werkwoorden. Hebben en weten zijn hier een voorbeelden van. In de zinsontleding hierboven wordt 'e' genoemd als tegenwoordig partikel. Dit woorddeel staat voor: 'waka' (lopen). Zo!: ‘e waka’. Deze constructie laat een handeling voortduren in de tegenwoordige tijd. Het werkwoord 'waka'  geldt daarom als actiewerkwoord. 

In de volgende zin (Nederlands origineel 2) komt het verleden woorddeel van 'e' voor: 'ben'4 [als bing uitgesproken]. Nu komt 'ben' twee keer voor in de zin: eerst voor 'abi' (hebben). Zo!: ‘ben abi’. De tweede keer dat wij 'ben' tegenkomen, is voor 'de' (zijn). Zo!: ‘ben de’ (was of is geweest). Hieronder is deze zin ontleed.

2.1.Redekundige ontleding

a) Nederlands origineel 2

Deze vriendin van mij was, toen ik een jaar of 13 was, mijn beste vriendin.

Deze vriendin van mij = onderwerp 
Was mijn beste vriendin = naamwoordelijk gezegde 
Was = werkwoordelijk deel van het gezegde 
Mijn beste vriendin = naamwoordelijk deel van het gezegde 
Toen ik een jaar of 13 was = bijstelling

b) Sranan equivalent 2

A yuru ten mi ben abi tenti na dri yari a sisa ben de mi skin. 

A sisa = onderwerp 
Ben de mi skin = naamwoordelijk gezegde 
Ben de = werkwoordelijk deel van het gezegde 
Mi skin = naamwoordelijk deel van het gezegde 
A yuru ten mi ben abi tenti na dri = bijwoordelijke bepaling van tijd

2.2. Taalkundige ontleding

a) Nederlands origineel 2

Deze = aanwijzend voornaamwoord 
Vriendin = zelfstandig naamwoord 
Van = voorzetsel 
Mij = persoonlijk voornaamwoord 
Was = werkwoord 
Toen = voegwoord 
Ik = persoonlijk voornaamwoord 
Een = onbepaald lidwoord 
Jaar = zelfstandig naamwoord 
Of = bijwoord 
13 = telwoord 
Was = werkwoord 
Mijn = bezittelijk voornaamwoord 
Beste = zelfstandig naamwoord 
Vriendin = zelfstandig naamwoord

b) Sranan equivalent 2

A = bepaald lidwoord 
Yuru ten = zelfstandig naamwoord 
Mi = persoonlijk voornaamwoord 
Ben = verleden partikel 
Abi = werkwoord 
Tenti = telwoord 
Na = verbindingswoord 
Dri = telwoord 
Yari = zelfstandig 
A = bepaald lidwoord 
Sisa = zelfstandig naamwoord 
Ben = verleden partikel 
De = werkwoord 
Mi = bezittelijk voornaamwoord 
Skin = zelfstandig naamwoord

Het Sranan kent twee woordjes voor tijd: het meer specifieke 'yuru' en het meer abstracte 'ten'. Om te sporen met de betekenis van tijd in het Nederlands (toen … 13 jaar) komen 'yuru' en 'ten' gecombineerd voor. Zo!: ‘Yuru ten’. Het aanwijzend voornaamwoord, ‘deze’, is terug te vinden door de zin in verband te brengen met de eerste zin. Het woord, ‘na’5, in het telwoord staat voor het Nederlandse 'en'.

Ten slotte is het woord ‘skin’ hier in de volkse opvattingen voor ‘soulmate’ gebruikt.

Bij vertalen horen niet alleen kennis ten aanzien van status- en vormverschillen maar ook zinvol taalgebruik in het Nederlands en Sranan.

3. Stijl- en tekstfunctieverschillen6

Bij het vertalen moet niet alleen rekening gehouden worden met aspecten zoals ongelijkheid en structuur van talen maar ook met betekenisverschillen bij taalgebruik en de valkuilen op basis van stijl- en tekstfunctieverschillen tussen de referentie- en doeltaal. Deze  staan centraal in dit hoofdstuk met als inzet het prozagedicht "tussen haar en huid" van Michiel van Kempen7.

Gedicht Michiel van Kempen met vertaling
Het gedicht "tussen haar en huid" van Michiel van Kempen met vertaling in het Sranantongo door Kwasi Koorndijk.

Door het woordgebruik lijkt dit gedicht zodanig op maat gesneden dat het een veel te groot beroep doet op het voorstellingsvermogen van de lezer om een grote doelgroep aan te spreken. Let bijvoorbeeld op de formuleringen: haar en huid, teer behagen, huig van dromen die de zoete tong omspannen. Daarnaast zijn er andere uitdagingen die verband houden met prosodie (begin- en klinkerrijm) alsook stijlfiguren zoals inversie en paradox. 

Neem bijvoorbeeld beginrijm: in de tweede versregel: wel willen weten waar. Vergelijk nu de vertaalslag met het klinkerrijm in de Sranan evenknie: Suma sa wani sabi pe. In de zeventiende versregel lijkt een wending te worden ingezet met 'en toch is alles zacht en groot'8, terwijl is alles een inversie is9. Tenslotte lijkt het vlakke van je ronde bil op een paradox. Het woordje voor vlak is met ‘fâla’ vertaald, een woord dat is afgeleid van het getij, de lage waterstand. De koppeling met ‘-sey’ (A fâlasey) is vervolgens een benadering van ‘het vlakke’. Ten slotte is de ronding van de bil naar analogie van iets dat uitsteekt of uitschiet (bijvoorbeeld van een lip) vertaald met een basis seriële constructie, twee werkwoorden: 'dyonpo' ('springen') en 'kon' ('komen'). In de combinatie van de twee werkwoorden komen nu de verschillende kenmerken samen: het kenmerk van de beweging (springen = langer worden) en dat van de richting ('kon') naar een derde toe die dit ‘springen’ waarneemt. Het vertalen grijpt zodoende terug naar de grammatica, semantiek, alsook stijl- en tekstfunctieverschillen.

Conclusie

Er zijn parallellen te trekken tussen het Poldernederlands, regionale minderheidstalen (Fries), ander Nederlands met dialectkenmerken (Amelands) en het ABN enerzijds en het Sranan anderzijds. Hierbij moeten worden inbegrepen geografische varianten van het Sranan. Historisch gezien, spreken de stedelingen en hoogopgeleiden variëteiten van het Sranan die het dichtst bij het Nederlands en Engels liggen (acrolecten), terwijl in de meer afgelegen gebieden van de hoofdstad (vanaf de achtererven) varianten worden gesproken die het dichtst bij de Afrikaanse wortels liggen (basilecten). Daartussenin worden variëteiten gesproken die oorspronkelijk verband hielden met de intermediaire status van een tot slaaf gemaakte. Onder de invloed van vooral urbanisatie raakten acrolect, basilect en mesolect (=tussen acrolect en basilect) in elkaar vervlochten. Deze ontwikkeling is heel goed terug te vinden in Simons (1941)10. Tot de acrolecten horen ook de kerkelijke varianten. Zo is het woordje ‘ziel’ verklankt in de kerkelijke taal naar ‘zielie’, terwijl andere varianten van het Sranan hiervoor de term ‘kra kennen. 

Bij het vertalen van het Nederlands in Sranan dient de vertaler zich terdege rekenschap  te geven van de koloniale verhoudingen die het resultaat zijn van de fundamentele ongelijkheid van de beide talen qua aard, sociaal prestige en de daarvan afgeleiden: institutionele inbedding, de verschillen in gebruiksdomeinen en aard van taalverschuiving. Dit mondt uit in een verschillend dreigingsbeeld voor de beide talen. 

Eerder werd al verwezen naar het proces van taalverandering volgens Stroop waarin twee gelijkwaardige vormen in gebruik zijn, een oude bijvoorbeeld ‘heb begonnen’ en een nieuwe, zoals bij ‘ben begonnen’ (21). Geruime tijd bestaan ze naast elkaar en worden ze misschien zelfs door elkaar gebruikt. Door niet nader te duiden oorzaken krijgt een van de twee het overwicht, wordt vervolgens meer gebruikt en begint de andere te verdringen. Dit is niet alleen illustratief voor de verandering van het hulpwerkwoord dat hoort bij het werkwoord: ‘beginnen’, maar is ook het beeld dat kan worden opgehangen aan de basis voor taalverandering in het algemeen. Maar het Sranan kampt met een ander soort taalverschuiving als gevolg van afnemende taalvaardigheden. Nederlandse woorden zoals ‘gewoon’, ‘moeilijk’ en ‘toch’ zijn haast standaard terug te vinden aan het einde van Sranan zinnen. Maar het alarmerendst is het toenemend aandeel van hele Nederlandse zinnen en zelfs alinea’s in het Sranan. 'Kon ik de klok maar terugdraaien' > 'Efu mi ben kan draai de klok terug' en 'Laten wij een punt hierachter zetten' > 'Kon un poti wan punt hierachter' zijn goede illustraties die nu als gangbaar doorgaan voor het Sranan. 

Er zijn tot nu toe geen werken aangetroffen anders dan die van Simons (1941) en Koorndijk (2024) die oog hebben voor een inclusief Sranan waarin de taal van de achtererven, rurale en binnenlandse gebieden een stem hebben. Sterker nog: onderzoeken naar Sranan taalgebruik concentreren zich op het stedelijke gebied – begrijp: Paramaribo. Daarom zijn bij vertalen de werken van Simons (1941) en van het latere Koorndijk (2024) goede aanraders bij de oplossing van vertaalproblemen, omdat zij via uiteenlopende wegen uitkomen bij een meer inclusief Sranan en een ruimer repertoire voor het vertalen. Simons trof in zijn tijd een Paramaribo die het trefpunt was van acrolecten, mesolecten en basilecten van het Sranan. Bij Koorndijk past het inclusieve denken in het vizier van de reconstructiefase (herstel van waarden en normen) na de slavernij en koloniale periode.

Ten slotte: de opgevoerde zinnen geven in zeer hoge mate het volgende beeld te zien van de Sranan zinsvolgorde: onderwerp-gezegde-bijwoordelijke bepaling in tegenstelling tot de conclusie van Simons: onderwerp-gezegde-meewerkend voorwerp (45).

Literatuuropgave

Arends, Jacques, Silvia Kouwenberg en Norval Smith. "Theories focusing on the non-European input". Pidgins And Creoles. An Introduction, onder redactie van Jacques Arends, Pieter Muysken en Norval SmithJohn Benjamins Publishing Company 1994, pp. 99-109. 

Bennis, Hans. Geciteerd door Caspar Janssen.“Hun hebben de taal verkwanseld.” de Volkskrant, 11 oktober 2003.

Cairo, Edgar. Ik ga dood om jullie hoofd. In de knipscheer, 1980.

De Wit, Astrid en Frank Brisard. "Zero verb marking in Sranan". Journal of Pidgin and Creole languages 29 (1), 2014.

Ferguson, Charles Albert. Diglossia. 00437956.1959.11659702, 1959. Geraadpleegd op 25 februari 2020 na navraag per email via vraag.ub@vu.nl.

Fishman, Joshua A. “Bilingualism with and Without Diglossia; Diglossia With and Without Bilingualism”. Journal of Social Issues. (XXlll), Nr. 2. 1967, pp. 32-36.

Geerts, G. et al. Algenene Nederlandse Spraakkunst. Wolters-Noordhoff, 1984.

Hagen, Toon. Geciteerd door Caspar Janssen. “Hun hebben de taal verkwanseld.” de Volkskrant, 11 oktober 2003. Geciteerd in Janssen, Caspar. 

Koorndijk. Kwasi. “Coding and decoding in Sranan; the writing-speaking controversity. A  critical review of the Eddy van der Hilst spelling”. (PDF). Kwasi’s Sranan Consultancy,  (2016). Geraadpleegd 31 augustus 2024. 

Koorndijk, Kwasi. Driedelig cursusboek Sranantongo. Opo-oso stg. Opo Sranan(tongo), 2024.

Simons, Robert David. Het Neger Engelsch. Spraakkunst en taaleigen. Gouvernement van Suriname, 1941.

Stroop, Jan. Hun hebben de taal verkwanseld: Over Poldernederlands, 'fout' Nederlands en ABN. Athenaeum—Polak & Van Gennep, 2010.

Universiteitsbibliotheek/LibGuides. “Citeren/MLA stijl”. LibGuides at Utrecht University (uu.nl). Geraadpleegd op 26 augustus 2024.

Van Den Berg, Margot. “Morphology, cross-linguistic effects, and creole formation”. Surviving the Middle Passage The West Africa-Surinam Sprachbund, onder redactie van Pieter C. Muysken en Norval Smith, met medewerking van Robert D. Borges. De Gruyter, 2015. 

Van Der Hilst, Eddy. De spelling van het Sranan. Hoe en waarom zo. E.H.E. van der Hilst, 2008.

Van Kempen, Michiel.tussen haar en huid.” Caraïbisch Uitzicht, 2012.Michiel van Kempen – tussen haar en huid | blog (werkgroepcaraibischeletteren.nl). Geraadpleegd 20 augustus 2024.

Verdaasdonk, Jos. “Taaluilen. Wat bepaalt de stijl van je tekst?” Wat bepaalt de stijl van je tekst? - Taaluilen. 29 februari 2016. Geraadpleegd 26 augustus 2024.

Yakpo, Kofi and Bruyn, Adriënne. “Transatlantic patterns: The relexification of locative constructions in Sranan”. Surviving the Middle Passage: The West Africa-Surinam Sprachbund, onder redactie van Pieter C. Muysken en Norval Smith. De Gruyter, 2015, pp. 135–75.

[1] Zie hiervoor bijvoorbeeld Yakpo & Bruyn (2015) en Van Den Berg (2015).

[2] De tekst is jarengeleden aangeboden door Romeo Grot voor cursusdoeleinden in het kader van de activiteiten van stichting Opo Sranan(tongo) de uitgever van dit werk. De Sranan versie is na jarenlange toepassing in cursussituaties en reflectie, opgenomen in dit werk. Dit betekent niet dat er geen alternatieve vertalingen mogelijk zijn.

[3] Saillant gegeven: woorddelen worden als aparte woorden gezien en geteld door het Wordprogramma. Dit is een valkuil omdat volgens de Sranan spellingsregels (Van Der Hilst, 2008; Koorndijk, 2016) woorden soms als woorddelen moeten worden geschreven. 

[4] Mogelijk dat het Engelse been naar de spraakgewoonten van de tot slaafgemaakte Afrikanen is verworden tot, ben. 

[5] Op basis van de herziening van de Eddy van der Hilst spelling (Koorndijk, 2016, 17) moet dit Sranan na, als nanga (en) geschreven worden om het verschil tussen lezen en schrijven tot uitdrukking te laten komen – het beoogde effect van de Eddy van der Hilst spelling. De aanpassing is in de huidige editie van het Driedelig Cursusboek Sranantongo (Koorndijk, 2024) nog niet opgenomen.

[6] Wat bepaalt de stijl van je tekst? - Taaluilen

[7] Michiel van Kempen – tussen haar en huid | blog (werkgroepcaraibischeletteren.nl)

[8] Fa ala sani safu, ala sani bradi opo.

[9] Maar niet in de Sranan versie waar ‘safu’ een partikel -e-loos werkwoord.

[10] Robert David Simons was onderwijsinspecteur in Suriname, geredeneerd naar het heden: minister van Onderwijs.  “Deze [n-woord]-Engelsche spraakkunst dankt haar ontstaan aan den wensch van Zijne Excellentie Gouverneur Prof. Mr. J.C. Kielstra, dat ten gebruike van de Nederlangsche ambtenaren in Suriname een zoodanig werk zou verschijnen” (Simons, 7).