Inleiding
Een Nederlandse literaire tekst in het Portugees vertalen vereist een goed begrip van de talige, culturele en historische verschillen tussen beide talen. Het Nederlands is een West-Germaanse taal, wat betekent dat het veel gemeen heeft met andere Germaanse talen zoals het Duits en het Engels. Veel (maar zeker niet alle) theorie over vertaling Engels-Portugees en Duits-Portugees zou je dus op het Nederlands kunnen toepassen.
Naar schatting zijn er ongeveer 24 miljoen mensen die de Nederlandse taal machtig zijn. Met 17 miljoen sprekers is Nederland het best vertegenwoordigd. België telt meer dan 6,5 miljoen mensen die Nederlands spreken. Verder wordt het Nederlands gesproken in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden en de voormalige koloniën van dat land (in de Belgische koloniën is het Frans altijd dominant geweest). De grootste gemeenschap Nederlandssprekenden buiten Europa bevindt zich in Suriname (ongeveer 400 000).
In het Nederlandse taalgebied zelf is er bovendien sprake van een rijke variatie aan dialecten en (streek)talen, die elk hun eigen kenmerken hebben. De laatste jaren is er bijvoorbeeld in Nederland meer erkenning gekomen voor het Fries (als taal) en het Nedersaksisch en het Limburgs als streektalen. De opwaardering van taalvariatie zien we ook terug in de opvattingen rond de Nederlandse standaardtaal. In het verleden werd er veel gehamerd op de handhaving van de zogenaamde (Noord-)Nederlandse taalnormen. De laatste jaren wordt die norm losgelaten ten faveure van een pluricentrische norm. Zo is er in het taalbeleid ruimte gecreëerd voor standaardvariëteiten: het Belgisch-Nederlands, het Surinaams-Nederlands en het Caribisch-Nederlands, waarbij alle variëteiten op gelijke voet staan met het Nederlands-Nederlands (zie ook De Sutter, 2017). Als vertaler Nederlands-Portugees mag je het Nederlands dus niet op een hoopje gooien. Het is belangrijk dat je je bewust bent van de herkomst van het werk en de talige (en taalpolitieke) verhoudingen binnen een werk.
De import van literatuur in het Portugese taalgebied heeft altijd op een relatief laag pitje gestaan. De vertalingendatabase van het Nederlands Letterenfonds vermeldt op het moment van schrijven 337 titels. De lijst is vooral gevuld met fictie en jeugdliteratuur. Toch is het werk dat het vaakst vertaald is vanzelfsprekend een non-fictiewerk: Het achterhuis van Anne Frank. Kijken we naar literaire fictie dan valt op dat er twee usual suspects hoog op de lijst pronken: Cees Nooteboom, die het Iberische schiereiland (weliswaar vooral het Spaanstalige deel) als tweede vaderland typeerde, en Gerrit Komrij, die zelf in 1984 neerstreek in Portugal. Werken uit Vlaanderen zijn relatief zeldzaam. Surinaamse literatuur is nog zeldzamer, al wordt er in Brazilië momenteel werk gemaakt van een Braziliaans-Portugese vertaling van De Koms Wij slaven van Suriname [1934].
Grammaticale verschillen
Grammaticale verschillen tussen het Nederlands en het Portugees zijn er veel (zie ‘Vertalen uit het Portugees’). Zo ogen Nederlandse zinnen vaak behoorlijk wijdlopig. Dit heeft in veel gevallen te maken met de wijze waarop informatie in taal wordt gevat of, om het in technische termen te vatten, de analytische geleding van zinnen (zie De Schutter, 1974). In het Portugees kan er worden geput uit een rijk arsenaal aan werkwoordstijden, die worden ingezet om tijd, aspectualiteit en modaliteit te duiden. Het palet van werkwoordstijden is in het Nederlands veel minder rijkgeschakeerd. In het Nederlands wordt er dan ook nadrukkelijker geleund op bijwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en hulp- en koppelwerkwoorden, vooral om aspectualiteit en modaliteit tot uitdrukking te brengen. Kijk maar naar deze drie zinnen: ‘Ik was ziek’, ‘Ik was de hele tijd ziek’ en ‘Ik was vaak ziek’. Op het eerste gezicht is er geen groot verschil tussen de zinnen. Toch zorgt de toevoeging van een adverbiale constructie voor een groot verschil in aspectualiteit. Als vertaler Nederlands-Portugees zul je de nuances die in het Nederlands over de zin worden uitgesmeerd al snel gebalder weergeven door een in het Nederlands niet (meer) gebruikte werkwoordwijze te kiezen die de aspectualiteit uitdrukt.
Het Nederlands leunt in de weergave van informatie ook sterk op pragmatische partikels. Met partikels kun je subtiele nuances aanbrengen. De Nederlandse taal kent een weinig restrictief gebruik van partikels en er wordt dan ook kwistig mee omgesprongen. Het partikel ‘toch’ kan bijvoorbeeld in verschillende contexten met verschillend effect worden gebruikt:
- Dat is toch een goed plan.
- Dat is een goed plan, toch?
- Toch is het een goed plan.
De interpretatie van pragmatische partikels is voor een vertaler Nederlands-Portugees soms een flinke kluif. Dat heeft niet alleen te maken met de brede inzetbaarheid van die partikels, maar ook met de combineerbaarheid van die partikels: ‘Dat is me nou toch een goed plan’. In het Portugees schitteren pragmatische partikels vooral door afwezigheid. Dat betekent niet dat ze er niet zijn: denk maar aan ‘então’, ‘pois’ en ‘pá’ – al hebben die markers eerder een (em)fatische functie. Ze zijn vooral minder talrijk en restrictief in gebruik. Betekent dit dat pragmatische partikels in het Nederlands onvertaalbaar zijn? Absoluut niet: dat betekent alleen dat subtiele nuances op een andere manier in de Portugese taal worden verwerkt.
Vertalers Portugees-Nederlands en Nederlands-Portugees doen er dan ook verstandig aan deze wijze raad ter harte te nemen: interpreteer niet de woorden, maar de context. De betekenis van partikels kan alleen worden doorgrond als je voldoende kennis hebt genomen van de context waarin bepaalde woorden worden gebruikt. De betekenis van partikels kan variëren naar gelang de sociale relatie tussen sprekers, het register en de toon die gebezigd worden. De vertaler Portugees zal vaak diens toevlucht nemen tot weergave met modale werkwoorden, aanspreekvormen en (indien mogelijk) intonatie. Daarbij moet wel worden gezegd dat er zelden een pasklare oplossing kan worden aangereikt. Toch staat één ding als een paal boven water: een letterlijke vertaling heeft zelden het gewenste effect en doet vaak onnodig stijf of formeel aan.
Leestekens zijn het laatste grammaticale probleem dat we zullen behandelen. In de richtlijnen voor leestekengebruik vermeldt Onze Taal dat ‘[l]eestekens […] het hang-en-sluitwerk van de taal [zijn]. Ze zijn bedoeld om de structuur van een tekst, in het bijzonder van zinnen, te verduidelijken’ (2016). Er zijn behoorlijke verschillen tussen het hang-en-sluitwerk van het Nederlands en het Portugees. Het verschil in gebruik heeft een weerslag op de grammaticale opbouw van teksten.
De grafische conventies die Portugezen hanteren, wijken op een paar interessante punten af van de Nederlandse. Bij de weergave van directe rede is het wennen aan de enkele aanhalingstekens in plaats van het Portugese ‘dialoogstreepje’ (travessão). In het Nederlands zit de handigheid vooral in het correct openen en sluiten van (enkele) aanhalingstekens. In het Portugees springt het dialoogstreepje in en wordt het gevolgd door een spatie, een passage die in de directe rede staat, maar er wordt geen sluitstreepje gebruikt als de passage op zichzelf staat. Wanneer er in dezelfde zin vertellerstekst volgt of wanneer vertellerstekst de directe rede onderbreekt, wordt het streepje doorgaans wel gebruikt om deze overgang aan te geven: