Verslag Literaire Vertaaldagen 2018

15 januari 2019

De twintigste Literaire Vertaaldagen vonden vorig jaar plaats op 14 en 15 december met als thema 'Nieuwe stemmen, oude stemmen - samenwerking baart kunst'. Op de symposiumdag gingen vertalers, beginnend en ervaren, met elkaar in gesprek. In sommige gevallen schoof zelfs de auteur aan. De nieuwe coördinator van het Vertalershuis, Marije de Bie, schreef er een verslag over. 

Verslag 20ste Literaire Vertaaldagen

Door Marije de Bie

Het thema voor de twintigste Vertaaldagen, ‘Nieuwe stemmen, oude stemmen - samenwerking baart kunst’, was al ruim voor mijn komst gekozen door Peter en het organisatiecomité, dat dit jaar bestond uit Pauline de Bok (Auteursbond), Isabel Hessel (Vlaamse Auteurs Vereniging), Anne Lopes Michielsen (Expertisecentrum Literair Vertalen), Michiel Scharpé (Vlaams Fonds voor de Letteren), Manon Smits (Stichting LIRA), Nathalie Tabury (Vereniging van Nieuwe Vertalers), Fleur van Koppen (Nederlands Letterenfonds) en Machteld de Vries (Nederlands Letterenfonds/Vertalershuis Amsterdam). Als ‘oude stem’ heeft Peter de opvoeding van zijn ‘potige en uiterst populaire post-puber’, zoals hij de Literaire Vertaaldagen vorig jaar zelf noemde, overgedragen aan mij, een nieuwe stem, en verheugt hij zich op de mooie twintiger die wij ervan zullen maken. Het voelde voor mij alsof hij ons met de keuze van dit onderwerp nog een boodschap heeft willen meegeven, namelijk dat wij als zijn opvolgers onverminderd moeten doorgaan met het zoeken naar nieuwe stemmen die garanderen dat boeken die in andere talen zijn geschreven voor de Nederlandstalige lezer ontsloten blijven worden.

Het Nederlands Letterenfonds en het Vertalershuis Amsterdam zijn de vele ‘oude stemmen’ dankbaar voor de manier waarop zij ‘nieuwe stemmen’ enthousiasmeren, als mentor, als workshopleider, maar ook eenvoudigweg als inspirerend voorbeeld. Het vinden van nieuwe vertaalstemmen en de aanwas van nieuwe vertalers verdient onze blijvende aandacht nu het talenonderwijs op middelbare scholen en universiteiten minder vanzelfsprekend is geworden. Ik zie het thema van ‘samenwerking’ dan ook graag breder. In een tijd waarin we behalve nieuwe vertalers ook nieuwe vertellers en nieuwe lezers zoeken, is samenwerking van groot belang. Samenwerking tussen mensen die werkzaam zijn in verschillende onderdelen van het boekenvak, maar ook samenwerking met mensen die werkzaam zijn in de onderwijs- en cultuursector.

Tijdens het symposium kwamen beginnende en ervaren vertalers aan het woord over wat samenwerking in allerlei vormen voor hen heeft betekend. Maar de dag werd geopend door de Vlaamse auteur Lize Spit en haar Franse vertaler Emmanuelle Tardif met hun tweegesprek getiteld De luchtverkopers. Zij bootsten de situatie na waarin ze in een café overlegden over Emmanuelles vertaling van Lizes overweldigende succesdebuut Het smelt, dat inmiddels is of wordt vertaald in twaalf talen. In februari van dit jaar verscheen de Franse vertaling Débâcle bij uitgeverij Actes Sud. Emmanuelle was jarenlang journalist voordat zij net als Lize twee jaar geleden  ̶  maar dan als literair vertaler  ̶  debuteerde met haar Franse vertaling van Kwartet van Anna Enquist.

Lize en Emmanuelle bespraken met elkaar het belang van een ontmoeting tussen auteur en vertaler. Emmanuelle legde uit hoe een ontmoeting haar hielp om de ‘stem’ van het boek te vinden. Vóór haar eerste ontmoeting met Lize had ze, met heel veel moeite, ongeveer een derde van Het smelt vertaald. Het eerste hoofdstuk had ze wel zes keer herschreven. Ze twijfelde over de werkwoordstijden, het taalregister  ̶  moest het in Belgisch Frans of juist niet? ‘Het was een ramp,’ in Emmanuelles eigen woorden, maar door met Lize te praten, door haar te horen spreken, begreep ze beter hoe zij schrijft, ‘als iemand die volgens mij heel gevoelig is en tegelijkertijd een groot analytisch vermogen heeft. Je observeert, je maakt de dingen niet mooier dan ze zijn. Wat me bovendien hielp met het vinden van die “stem” was de lezing die je gaf vlak na ons eerste gesprek, waarbij je een deel van het hoofdstuk “Vetkop” voorlas. Op dat moment hoorde ik Eva, de vertelster. Door het ritme en de intonatie kwam ze tot leven, bestond ze opeens echt voor mij. Die lezing was echt een geluk, en vanaf dat moment ging het vertalen veel vlotter.’

Lize vertelde hoe zij door samenwerking met haar vertalers heeft ontdekt dat zij de beste lezers zijn. Gekscherend vertelde ze dat ze haar Nederlandse uitgever Das Mag heeft gevraagd of haar volgende boek niet eerst vertaald zou kunnen worden voordat ze het in het Nederlands uitgeven. ‘Ik heb veel over het schrijven geleerd door samen te werken met vertalers. Vertalers zijn de beste fact-checkers, en ik ben vaak betrapt op slordigheid. Dankzij hen ben ik een betere, nauwkeuriger schrijver geworden denk ik.’

Lize en Emmanuelle illustreerden aan de hand van een aantal beelden waarom het zo fijn is om met behulp van de moderne communicatiemiddelen naast woorden ook afbeeldingen te kunnen uitwisselen. Dat kwam goed van pas bij deze vertaling, omdat in het boek voorwerpen voorkomen waarvan Emmanuelle niet precies wist hoe ze eruit zagen. En zoals Emmanuelle zei: ‘Soms moet je het zien om het te begrijpen, bijvoorbeeld met dit klimrek:

Het klimrek

In de tekst geef jij een paar aanwijzingen over het uiterlijk van het klimrek, dat belangrijk is voor het verhaal omdat er veel gebeurt op en rond dat klimrek. Je schrijft over een “schommel”, een “schuine kant” met “ronde palen”, maar je geeft geen gedetailleerde beschrijving. Het was dus fijn dat je me een concreet, zichtbaar voorbeeld stuurde.’

Vervolgens kwamen Jesse Niemeijer en Frans van Nes aan het woord, de enige twee Nederlandstalige vertalers uit het Estisch of Ests. Beide varianten mogen in het Nederlands worden gebruikt, maar ‘Ests’ alleen, aldus Frans, wanneer het feilloos wordt uitgesproken. Frans vertaalt behalve uit het Estisch ook uit het Hongaars, en hij begeleidde Jesse in 2015 als mentor namens het Expertisecentrum Literair Vertalen bij diens eerste vertaling De man die de taal van de slangen sprak van Andrus Kivirähk. Dit jaar ̶ slechts een paar jaar later  ̶  verscheen een duo-vertaling van Jesse en Frans van de volumineuze roman Tussen drie plagen van de grootste Estische auteur Jaan Kross. Het boek werd lovend ontvangen door de Nederlandse pers, en ook de kwaliteit van de vertaling kreeg mooie aandacht.

Frans begon hun tweegesprek getiteld Leiden onder drie plagen met de vraag aan het publiek wie weleens een vertaling uit het Estisch gelezen had. Toen vervolgens een handjevol vingers omhoog ging, sprak hij de woorden: ‘Wij kennen onze plaats’ en wees erop dat deze lezers meteen ook een groot percentage van de uit het Estisch in het Nederlands vertaalde boeken hebben gelezen. Hij vertelde hoe hij en Jesse eens met vrijwel alle literair vertalers uit het Estisch in een vliegtuig hebben gereisd, en fantaseerde hardop over wat er gebeurd zou zijn als dit vliegtuig was neergestort.

Jesse en Frans gaven een korte inleiding in de Estische literatuur, die gekenmerkt wordt door geldingsdrang en het verlangen zichtbaar te worden, waarbij zij de veelzeggende woorden van Jaan Kross citeerden: ‘Wij Esten zijn met zo weinigen dat iedere Est naar onsterfelijkheid zou moeten streven!’ Bijzonder voor hun werk als literair vertalers is de omstandigheid dat zij zonder woordenboek Estisch-Nederlands moeten werken, en dat ze bij het opzoeken van een woord in een Estisch woordenboek vaak het citaat van Jaan Kross aantreffen dat zij nu juist moeten vertalen.

Ze legden uit hoe ze tijdens hun samenwerking van elkaar leren, omdat ze zulke verschillende typen vertalers zijn. Frans is een nauwgezette taalkundige en hanteert graag het motto: ‘Als je in je vertaling iets schrapt, ben je het voor altijd kwijt’, terwijl Jesse een wat intuïtievere vertaler is die graag aan zijn lezer denkt en verder van de brontekst durft af te wijken. Jesse merkte bij het corrigeren van Frans’ deel van de vertaling dat hij lessen van Frans terugkaatste toen hij de opmerking ‘zo hoor ik dit niemand op straat zeggen’ in de kantlijn noteerde.

Tussen drie plagen is in eerste instantie een duo-vertaling vanwege de omvang van het boek, maar Frans en Jesse denken dat hun samenwerking ook de kwaliteit van hun vertaling heeft opgeschroefd: ‘Twee zien meer dan één.’

Het tweegesprek Van Nes-Niemeijer werd gevolgd door een paar interessante vragen uit het publiek, waaronder het verzoek of zij een stukje Estisch zouden willen voorlezen en een vraag over de toekomst van het literair vertalen uit het Estisch nu de universitaire opleiding in die taal is opgeheven. Mensen die Estisch willen leren kunnen dat doen aan een universiteit in Estland, en omdat de Estische overheid het uitdragen van haar taal en cultuur graag stimuleert zijn daarvoor diverse beurzen beschikbaar.

Voor de lunchpauze werd het publiek opgevrolijkt met filmpjes die gemaakt zijn voor de Vertalersgeluktournee, een tournee langs boekhandels waarbij vertalers die genomineerd zijn voor de Europese Literatuurprijs vertellen waarom het vertalen van hun genomineerde boek hen zo gelukkig maakte.

Na de lunchpauze ging universitair docent Scandinavische en Europese Letterkunde Suze van der Poll in gesprek met vertalers uit het Fins Marja-Leena Hellings en Sophie Kuiper, ooit begonnen als leraar en leerling, en met vertalers uit het Noors Sofie Maertens en Michiel Vanhee, die niet alleen vertaalpartners maar ook elkaars geliefden zijn.

Suze van der Poll leidde haar gesprek met deze vier vertalers in door uit te leggen hoe groot de verwantschap tussen de Scandinavische talen is, en dat de lexicale verschillen tussen het Deens, Noors en Zweeds geringer zijn dan de lexicale verschillen tussen het Nederlands, Fries en Afrikaans.

Driehoek taalverhoudingen

Suze wees erop uit dat het IJslands weliswaar ook als een Scandinavische taal wordt beschouwd, maar lexicaal en grammaticaal ver af staat van de overige drie talen. ‘Waar onze tweedejaars Zweeds met wat extra inspanning een Noors toneelstuk of een Deense roman kunnen lezen, lukt hun dat niet in het IJslands.

Het Fins behoort niet tot het Scandinavisch taalgebied, maar Finland maakt wel deel uit van Scandinavië, en het Finland-Zweeds dat in West- en Zuid-Finland wordt gebruikt is weer wel een Scandinavische taal.

De nauwe verwantschap tussen het Deens, Noors en Zweeds maakt dat meerdere vertalers uit twee of zelfs drie van deze talen vertalen. De vertaalcombinatie Fins en Zweeds ligt minder voor de hand. Sophie Kuiper is een van de weinigen die die kunst verstaat, dankzij het feit dat ze na haar studie Fins geruime tijd in Zweden heeft gewoond.’

Na haar inleiding ging Suze nader in op de ervaringen van de geïnterviewden met het mentoraat en het gezamenlijk vertalen. De samenwerking tussen Marja-Leena en Sophie begon in 2014, toen Marja-Leena als universitair docent Fins haar student Sophie vroeg om samen met haar de roman Een bundel haarspelden van Sofi Oksanen te vertalen. Een jaar later begeleidde Marja-Leena Sophie als mentor namens het Expertisecentrum Literair Vertalen bij Sophies vertaling Waar vier wegen samenkomen van Tommi Kinnunen.

Marja-Leena herinnert zich haar samenwerking met Sophie aan de roman van Oksanen als heel positief. ‘Het was een prettige bijkomstigheid dat Sophie een generatiegenote van Oksanen is, dus voor Sophie zaten er in het boek talloze herkenbare dingen. Bovendien was Sophie meerdere keren met de boot van Helsinki naar Tallinn gevaren, net als Anna in het boek, zodat ze zich aan de hand van haar herinneringen een levendige voorstelling kon maken van de reis en van Tallinn. Bovendien had ikzelf ook helemaal niet door dat het geslachtsneutrale persoonlijke voornaamwoord hän in het Fins (wellicht onbewust) een functie in de roman had, en Sophie wel.’

Sophie leerde van Marja-Leena ‘dat literair vertalen meer is dan de directe betekenis overbrengen, en dat literaire teksten vol diepere lagen en verborgen signalen zitten, die ook in vertaling bewaard moeten blijven’.

De Vlaamse Sofie Maertens en Michiel Vanhee delen een vertaalbureau genaamd Het Talenkabinet, dat vertalingen aanbiedt uit maar liefst zes talen: Duits, Frans, Engels, Noors, Pools en Russisch. Boeken vertaalden zij de afgelopen jaren vooral uit het Noors, vaak als duo. Sofie en Michiel werken ook samen met de Nederlandse Sophie, bij de vertaling van de Kepler-serie van Timo Parvela en Bjørn Sortland, een serie waarvan de delen afwisselend in het Fins en Noors geschreven zijn. Suze en de drie vertalers spraken over de verschillen tussen Zuid- en Noord-Nederlands. ‘We wijzen in de vertaling van de ander consequent aan welke woorden en uitdrukkingen bij de buren niet bekend zijn, maar het is altijd aan de eerste vertaler om te besluiten wat hij of zij met die opmerkingen doet. Die discussies leveren interessante inzichten op en we leren er een hoop mooie nieuwe woorden en uitdrukkingen bij.’ Ze noemden een paar aansprekende voorbeelden, zoals het Zuid-Nederlandse ‘vertrekkensklaar’ voor het Noord-Nederlandse ‘klaar voor vertrek’, ‘aan hetzelfde zeel trekken’ voor ‘één lijn trekken’ en ‘ik muis ervanonder’ voor ‘ik knijp ertussenuit’. Alle drie zijn zij ervan overtuigd dat hun samenwerking de kwaliteit van hun vertaling bevordert, ‘omdat een tweede vertaler een kritische lezer is die niet “vanaf de zijlijn” meeleest, maar ook als vertaler betrokken is’. Een vereiste voor een harmonieuze samenwerking is volgens hen wel dat je geen cynische commentaren in de kantlijn zet en je opmerkingen niet afsluit met een uitroepteken.

Na dit ‘Scandinavische interview’ presenteerde Noortje Kessels onder de titel Hoe we jonge literaire makers een Europese context bieden een bijzonder project dat zij vanuit Literair Productiehuis Wintertuin samen met vijf andere Europese literaire organisaties coördineert, CELA, oftewel Connecting Emerging Literary Artists. Een project dat financieel wordt gesteund door het Nederlands Letterenfonds en het ‘Creative Europe’-programma van de Europese Unie en dat tot doel heeft jonge auteurs en vertalers aan elkaar te verbinden. Noortje introduceerde dit unieke initiatief door uit te leggen hoe het ‘transnationale samenwerking mogelijk maakt tussen Europese schrijvers, vertalers en ‘literaire professionals’ in een vroeg stadium van hun carrière, en hoe deze literaire makers de uitdagingen van onze tijd aangaan: een divers Europa, veranderend lezersgedrag en verschuivingen in de uitgeefindustrie. Literaire organisaties uit de zes deelnemende landen, België, Italië, Portugal, Spanje, Nederland en Roemenië, bundelen hun krachten om een duurzame infrastructuur voor talentontwikkeling op te bouwen, om diversiteit in de Europese literatuur te behouden en om betere kansen te bieden aan makers uit kleinere taalgebieden. Een editie van CELA duurt twee jaar. In het eerste jaar bieden de literaire organisaties de deelnemers een internationaal programma bestaande uit residenties, trainingen en masterclasses om hen voor te bereiden op het werken voor een internationaal publiek. In het tweede jaar worden de deelnemers in heel Europa geïntroduceerd door middel van internationale marketing- en publiciteitscampagnes en een Europese festivaltour. Noortje noemde een indrukwekkend aantal mooie resultaten van CELA, waaronder de verkoop van vertaalrechten van CELA-auteurs uit het Nederlands in het Spaans en Italiaans, en uit het Portugees in het Spaans.

Na haar introductie richtte Noortje zich tot twee deelnemers aan het CELA-project, de Vlaamse schrijver en performer Carmien Michels en de Spaanse vertaler Guillermo Briz. Carmien debuteerde in 2013 bij uitgeverij De Bezige Bij met haar roman We zijn water. In 2016 werd ze Europees kampioen Poetry Slam en vorig jaar verscheen haar poëziedebuut We komen van ver bij de Vlaamse uitgeverij Polis. Guillermo, ooit naar Nederland gekomen als computerprogrammeur, is inmiddels docent Spaans aan het Instituto Cervantes in Utrecht en beginnend vertaler uit het Nederlands in het Spaans. Noortje stelde Carmien en Guillermo vragen over wat CELA voor hun ontwikkeling als auteur en vertaler heeft betekend, en beiden droegen afwisselend teksten van Carmien en de vertalingen van Guillermo voor, waarbij zij elkaar beurtelings vragen stelden over de Nederlandse brontekst en de Spaanse vertaling. Zo was Carmien benieuwd hoe Guillermo het typisch Vlaamse scheldwoord ‘kuttenschudder’ in het Spaans had vertaald, waarna Guillermo uitlegde dat Spaanse scheldwoorden voornamelijk op het mannelijk geslachtsdeel zijn gericht en dat hij om die reden iets met abnormale ballen had gedaan.

De laatsten die aan het woord kwamen vertalen uit het Italiaans, Frans Denissen al tientallen jaren, Emilia Menkveld sinds een paar jaar. Emilia studeerde klassieke talen en Italiaans aan de UvA en volgde de master Literair Vertalen in Utrecht. In 2016 schreef ze haar scriptie voor de Master Literair Vertalen over ‘het oeuvre, de habitus en loopbaan, de vertaalopvattingen en de zichtbaarheid van vertaler en auteur Frans Denissen in het literaire veld’. In datzelfde jaar 2016 vertaalde ze, met Frans als mentor, haar eerste roman, De rode anjer van Elio Vittorini. Frans ontving in 2012 de Martinus Nijhoff Prijs als kroon op een indrukwekkend vertaaloeuvre. Frans en Emilia vertelden over hun samenwerking in een duolezing getiteld Oud geleerd, jong gedaan, of wat een oude mentor en een jonge vertaler elkaar kunnen bijbrengen.

Emilia legde uit dat De rode anjer bepaald geen makkelijk vertaaldebuut was, met alle jongenstaal, historische verwijzingen en Vittorini’s neiging tot een zekere flou artistique. ‘Hoe kon ik de wereld van deze puber in fascistisch Italië geloofwaardig overbrengen op het Nederlandse publiek? Stilistisch is Vittorini’s romandebuut niet volmaakt. Hij heeft soms de neiging tot mooischrijverij, met wollige beschrijvingen en vergezochte metaforen. In de vertaling was het zoeken naar een evenwicht: ik wilde Vittorini’s stijl recht doen, maar ook een leesbare Nederlandse tekst afleveren. Daarbij moest ik me soms best wat vrijheid permitteren. Dankzij een Talentbeurs van de Master Literair Vertalen en het Nederlands Letterenfonds kon ik gelukkig de hulp van Frans inroepen. Hij liet me zien hoe ik de lezer tegemoet kon komen zonder mijn toevlucht te nemen tot voetnoten of al te uitleggerige vertalingen. Als ik de tekst wel erg glad dreigde te strijken, bijvoorbeeld door een metafoor weg te vertalen of sterk te vereenvoudigen, stuurde Frans me bij.’

Frans Denissen vertelde vervolgens dat hij als Emilia’s mentor vooral nuttig dacht te kunnen zijn op inhoudelijk gebied. Voor zijn boek De vrouwen van Mussolini had hij zich verdiept in de geschiedenis van het fascisme, en kort geleden had hij bovendien een herziene versie gemaakt van zijn oude vertaling van Techniek van de staatsgreep van Curzio Malaparte, een pamflet-essay waarin deze een vergelijking maakt tussen de Franse, de Russische en de fascistische revolutie. ‘Ik vond het ook wel spannend om te kijken wat de confrontatie tussen een oude Vlaamse vertaler en een jonge vertaalster uit de Randstad zou opleveren. Wij Vlamingen zijn op taalgebied wat behoudender - of we lopen wat achter, als je het anders bekijkt - en misschien zou ik op dat punt kunnen bijsturen voor een verhaal dat zich in de jaren ‘20 afspeelt, al bleek dat in de praktijk maar een enkele keer nodig.’

Emilia en Frans illustreerden aan de hand van een aantal voorbeelden waar Frans een nuttige bijdrage kon leveren aan Emilia’s vertaling. Zo zette Emilia bij het volgende zinnetje uit een politieke discussie onder enigszins geëxalteerde jongelui, ‘La Montagna saremo noi, vedrai!’, twee vraagtekens. Hier bleek Frans’ historische kennis inderdaad van nut: ‘Omdat eerder sprake was geweest van de bestorming van de Bastille, dacht ik aan de Franse termen la Montagne en les Montagnards uit de Franse Revolutie: de meest radicale volksmenners in de Nationale Conventie, zo genoemd omdat ze op de hoogste banken van de vergaderzaal zaten. En het woord ‘montagnard’ bleek in die betekenis zowaar in de Van Dale te staan. Emilia’s vertaling werd dus: ‘De Montagnards, dat zijn wij, let maar op!’

Emilia eindigde de duovoordracht met het citeren van een zin die Frans in de kantlijn van haar vertaling noteerde: ‘De uiteindelijke keuze laat ik aan jou over’, een zin die voor haar de grootste les bevat van hun samenwerking: ‘Literair vertalen is vaak geen kwestie van goed of fout, maar van voortschrijdend inzicht: welk effect wil je bereiken, en welke vertaalkeuzes zijn daarvoor nodig? Vaak kom je daar pas achter als je een eind op streek bent - en dat geldt echt niet alleen voor beginnende vertalers. Frans schreef niet voor hoe ik moest vertalen, maar leerde me waar ik op moest letten om mijn éígen keuzes te kunnen maken. Waardevoller kan een mentor niet zijn.’

Het symposium werd feestelijk afgesloten met de uitreiking van de Vertaalprijzen van het Nederlands Letterenfonds door directeur Tiziano Perez, aan vertaler Zweeds-Nederlands Janny Middelbeek-Oortgiesenen aan vertaler Nederlands-Spaans Goedele De Sterck. Roel Schuyt, literair vertaler Slavische talen en laureaat van de Vertaalprijs 2017, en Peter Bergsma, vertaler en voormalig directeur van het Vertalershuis Amsterdam, lazen de juryrapporten voor, waarin de inzet van beide vertalers als ambassadeur tussen twee taalgebieden werd geprezen, waarna de vertalers hun dankwoord uitspraken en hun prijs in ontvangst namen. De juryrapporten en dankwoorden kunt u via de links lezen. Op Boekblad was erbij is een fotoverslag van de dag te vinden.

Op zaterdag 15 december vonden in het Amsterdamse Montessori Lyceum traditiegetrouw de vertaalworkshops plaats, met naast de gebruikelijke workshops (Frans-, Duits- Engels-, Italiaans- en Spaans-Nederlands en Nederlands-Frans, -Duits en -Engels) de ‘bijzondere’ workshops Persklaar maken, Young Adult-literatuur en Fries.

Tot slot een woord van dank aan de instanties die de Literaire Vertaaldagen ook dit jaar weer hebben mogelijk gemaakt: de Auteursbond, het Expertisecentrum Literair Vertalen, het Lira Fonds, het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren.

Marije de Bie, 21 december 2018