Van gemberbier naar fluffernutters: Cultuurspecifieke elementen in kinder- en jeugdliteratuur

Gepubliceerd: 07 november 2024 | Bijgewerkt:11 november 2024

Annelies Jorna heeft in de loop van haar lange en gevarieerde carrière als kinderboekenvertaalster een en ander zien veranderen op het gebied van omgang met realia, want waar gingerale een paar decennia geleden nog een nobele onbekende was in Nederlandse en Belgische supermarkten, kunnen we ons nu verheugen op de triomfantelijke intocht van de ‘letterlijk lekkerbekkende fluffernutter’. In dit artikel bespreekt ze waarom het vertalen van cultuurspecifieke elementen in kinderboeken net even anders werkt dan bij literatuur voor volwassenen.

Uitgangspunten

Ik zeg vaak dat de kinder- en jeugdliteratuur ‘volwassen’ is geworden: zowel in binnen- als buitenland onderschatten de interessantste auteurs hun jonge publiek niet. Eerder het tegendeel: met taal en verhaal prikkelen ze de verbeeldingskracht en nieuws- en leergierigheid.

In het Nederlands vertaalde jeugdboeken maken deel uit van onze taalschat. Mijn uitgangspunt is dat een vertaald boek moet lezen alsof het in het Nederlands geschreven is. Soepel, rijk van taal, de zinnen mogen zingen. Ik ben allergisch voor boeken waar een brontaal doorheen huilt. Tegelijkertijd blijft rechtovereind dat het verhaal ‘van elders’ komt, waarbij de realia, de cultuurspecifieke elementen van het origineel, sfeerbepalend werken en de vertaler en lezers helpen om buitengaats te gaan naar een andere omgeving waarbinnen een verhaal zich in geuren en kleuren afspeelt.    

Als vertaler kruip ik gaandeweg in de rol van de oorspronkelijke auteur en neem in onze taal die rol waar, als gastvrouw van de elders geboren personages die ik liefst mooi Nederlands leer voordat ik ze het huis uit stuur in de hoop, zelfs het vertrouwen dat ze hier op eigen benen kunnen staan en toch zichzelf zijn gebleven. 

Hoewel het Engels van mijn auteurs vaak in een wat hoger register staat dan over het algemeen in de lage landen gebruikelijk is bij jeugdboeken, ga ik ook niet ‘naar beneden’ herschrijven. Niet alleen heeft de auteur de regie, maar het is de kern van het ambacht om op een gelijkwaardige manier de rijkdom van het Nederlands uit de verf te laten komen. Ik vind het daarbij wél belangrijk om rekening te houden met de leeftijd van de doelgroep in kwestie: we kunnen niet zonder meer uitgaan van kennis van het land van herkomst. Tijden veranderen en strategieën hoe om te gaan met die realia, de cultuurspecifieke elementen, zoals namen en begrippen, zijn ook aan verandering onderhevig.

Vroeger

In mijn lange loopbaan heb ik nog meegemaakt dat er werd ‘gedomesticeerd’. Van begin af aan had ik een hekel aan dat domesticeren. Een van oorsprong Engelstalig boek bijvoorbeeld, dat zich in Schotland afspeelde, maar in de vertaling verplaatst werd naar de Limburgse heuvels. Als lezer zwierf je niet meer door ruige bergen, kon je je niet inleven of identificeren met die personages, hun levens en gevoelens. De sfeer, die heerlijke eigenaardigheden, de subtiliteiten en ondertonen – allemaal met het Schotse decor verdwenen. Alsof het in leef- en leesbeleving niks uitmaakt dat een kind vlaai krijgt of een scone bij de thee!

Als kind las ik graag de vaak nogal typisch-letterlijk uit het Engels vertaalde Prisma-Juniorespockets, waarin kinderen in andere oorden werden opgehaald met een voertuig dat de ‘stationwagen’ heette. Ze dronken bij een picknick ‘gemberbier’! Hadden ze straf, dan kregen ze ‘geen ontbijt, maar geroosterd brood met jam’. Het was zonneklaar: Engeland was een paradijs voor kinderen, dat rare land vol avonturen en grappige gebruiken. Cultuurspecifieke elementen waren, weliswaar in een letterlijke vertaling van de Engelse begrippen, in elk geval gehandhaafd. De reeks bestaat niet meer en gingerale staat zonder streepje in onze winkels.

Nu

Zo’n gemberbiervertaling wankelt tussen exotiseren en domesticeren. De anderlandse begrippen blijven niet als in de brontaal gehandhaafd, worden ook niet verdonkeremaand, evenmin verklaard, maar letterlijk vertaald.  

Bij exotiseren blijft een scone met clotted cream en jam dus een scone, al dan niet met die clotted cream en de jam. Bij domesticeren wordt de heleboel bij toverslag een krentenbol (misschien nog opgeleukt met roomboter). We noemen het Ajax- of HEMA-vertalingen: een profvoetbalclub als Arsenal transformeert in Ajax, een warenhuis Woolworth wordt Hema. Dat kán niet meer in onze tijd. Het is net zo lachwekkend als Charles Windsor van Engeland nog Koning Karel III noemen, terwijl we de roemruchte Henry Tudor van al die vrouwen en ruzies met de katholieke kerk nog wel ouderwets tegenkomen als doodgewoon Hendrik VIII. 

Een derde mogelijkheid is neutraliseren: die scone wordt dan een stevig jamcakeje, Arsenal een voetbalclub. 

Tussen exotiseren en neutraliseren

Daar ben ik voorzichtig mee: voor neutraliseren kies ik alleen als een detail geen functie heeft in een verhaal, een terloops genoemde toevalligheid. Het hangt ook af van de beoogde doelgroep bij kinder- en jeugd. Dat blijft wikken en wegen. In opsommingen kunnen irrelevante details die hier niet bekend zijn nog weleens worden weggelaten, zoals in deze passage (Mary Hoffman, ‘Stad van Maskers’): Books that he knew already, like The Hobbit and Tom’s Midnight Garden, were followed by ones that Dad remembered from his boyhood and youth, like Moonfleet and the James Bond novels. We kunnen die nooit vertaalde, onbekende Moonfleet best missen: ‘…De Hobbit en Toms middernachtelijke tuin, gevolgd door James Bond en andere boeken die zijn vader zich uit zijn eigen jeugd herinnerde.’ Was er wél uitgebreid op Moonfleet teruggekomen, dan zou ik er een zinnetje bij hebben gesmokkeld dat het een oud avonturenboek over smokkelaars, schatten en schipbreuk was als dat niet uit de context bleek. 

 Realia handhaaf ik graag met zulke smokkeltjes. De eerdergenoemde scone is bekend genoeg geworden om een scone te blijven. Toen er een aantal jaren geleden in een jeugdboek een letterlijk lekkerbekkende fluffernutter soldaat werd gemaakt, zocht ik uit of die hier al bekend was. Je weet tenslotte nooit of zo’n fluffernutter op eigen naam geen gangbare hap in onze lage landen gaat worden, of dat al is. Reden genoeg om ’m erin te houden, de oreo’s en maltesers zijn ook onder eigen vlag de schappen van de supers binnen komen varen. Je zou wel wereldvreemd zijn om die nog chocokoekjes en -bolletjes te noemen. Kortom, de fluffernutter was favoriet bij de hoofdpersoon én een woord om verliefd op te worden, maar bleek na onderzoek hier niet bekend, zodat ik de betekenis erin smokkelde en we begrepen hoe haar troostvoer smaakte: ‘Ze pakte een geroosterd fluffernutter-broodje van het aanrecht, nam een hap en het smeuïge smeersel van pindakaas en marshmallow bleef om haar mond kleven.’ (‘Liefs van Aubrey’, Suzanne LaFleur, Van Goor). Binnenkort toch eens uitvogelen of ‘wij lagelanders’ al zijn gaan fluffernutteren. 

Verwijzingen

Anders is dat bij intertekstuele verwijzingen, bijvoorbeeld in het werk van David Almond. Geen denken aan om ze weg te laten. Ze zijn zo verweven met een personage, tekenen zo sterk iemands karakter en manier van leven en denken. In Almonds ‘De schaduw van Skellig’ en het later verschenen, maar in wezen eraan voorafgaande boek ‘Mijn naam is Nina’ (beide Querido) laat de vrijgevochten, kunstminnende Nina zich inspireren door onder andere William Blake. Verwijzingen en citaten spelen door het hele boek. Net als het kind in Blake’s gedicht ‘The Schoolboy’ ervaart Nina school als een beperking van haar creativiteit, haar vrijheid. Als motto voert ze een citaat uit dat gedicht: ‘How can a bird that is born for joy / Sit in a cage and sing?’ (‘Hoe kan een vogel vol levenslust / Gevangen in een kooi nog zingen?’

Almond geeft een beknopte uitleg over Blake’s ideeën, en de Nederlandse vertaling blijft dicht bij de brontekst: ‘It’s by William Blake. Blake the Misfit, Blake the Outsider. Just like me. He was a painter and a poet and some people said he was mad – just like they say about me. Maybe he was out too much in the moon. Sometimes he wore no clothes. Sometimes he saw angels in his garden. He saw spirits all around him.’ / ‘Dat is van William Blake. Blake de onaangepaste, Blake het buitenbeentje. Net zoals ik. Hij was schilder en dichter en sommige mensen zeiden dat hij gek was – wat ze ook van mij zeggen. Misschien kwam hij te vaak in de maneschijn buiten. Soms droeg hij geen kleren. Soms zag hij engelen in zijn tuin. Overal om zich heen zag hij geesten.’ 

Extra uitleg voor de Nederlandstalige lezers is onnodig – zoals Almond dat evenmin nodig vond in het origineel, al zal William Blake in het Engelse taalgebied ook niet bij alle jonge lezers bekend zijn. (En de leergierige die toch meer over Blake wil weten, googelt in een oogwenk zijn leven en werk tevoorschijn.)

Over namen en doelgroepen 

In kinder- en jeugdboeken hebben eigennamen van personen en plaatsen soms een bepalende betekenis. Wanneer de namen niet als bekend mogen worden verondersteld bij een doelgroep, zoek ik een creatieve oplossing, liefst met klankverwantschap. In het magisch-realistische PONY van J.R. Palacio (Querido) heeft hoofdpersoon Silas Bird – en ja, ‘bird’ is bekend – een onzichtbare vriend, Mittenwool. Die kende hij als peuter al, de tijd waarin hij de naam hoorde en kinderlijk verbasterde. De jongeman blijft bij hem, zoals ook de vioolkist van Silas’ overleden moeder een leven lang bij hem blijft. Pas veel later kan Silas het heimwee naar zijn moeder via haar viool verbinden aan het Duitse viooldorp Mittenwald. De draagkracht van die naam, waarin mitten / want logisch is voor een klein kind, is uiteindelijk Middelwant geworden, zodat de kinderlogica en de klanken behouden bleven.

En dan prentenboeken, een klasse apart. Hier is álles gefocust op de doelgroep. Het is gezellig hervertellen, hóren hoe het klinkt, met denkbeeldige minimensjes op schoot. Hun eigen taal en cultuur staat nog in de kinderschoentjes. Is het verhaal ook nog op rijm, dan gaan alle registers feestelijk open. Alle namen krijgen een eigentijdse, Nederlandse of ingeburgerd-internationale variant. Zinnetjes, woordgrapjes en -spelingen zijn natuurlijk gebaseerd op brontekst, maar ondergeschikt aan ritme en klanken van de vertaling. Leidend is de beeldtaal: de tekst dient als soundtrack van de illustraties. Vogels zingen niet alleen, ze kunnen ook kwetteren en kwinkeleren. Valt er een dier, mens of ding, dan tuimelen woordjes als buitelen of duikelen de oortjes in. De kleintjes zíén de betekenis. Mooi, want ongemerkt, wordt hun woordenschat verrijkt. Speels vertellen, vertalen naar het plezier in taal en voorlezen voor kinderen en ouderen.    

Samenvatting

De tijd van domesticeren is voorbij. De strategie bij cultuurspecifieke elementen is grotendeels afhankelijk van de globale leeftijdsgroep en de daarbij veronderstelde leeservaring. De beoogde doelgroep is niet helemaal toonaangevend, maar wel belangrijk. Smokkelen is de oplossing om de ziel van een boek en de oorspronkelijke auteur eer aan te doen. Verklarende voetnoten kunnen we vergeten, die worden óf genegeerd óf verhinderen de onderdompeling in de wereld van het boek. Tijden veranderen en taal verandert mee. Kinderen van nu gaan niet naar de bibliotheek om in een encyclopedie te zoeken, ze kijken op hun telefoon. Engels sijpelt al snel door in hun taalgebruik via films, games, songs, series. Ook de cultuurbarrière is daardoor veel lager. Maar bij mijn uitgangspunten hoort: als ambachtelijk-creatieve vertaler bewaken we een schatkist aan taal en beheren we de sleutel om die rijkdommen door te kunnen geven, zo gelijkwaardig mogelijk aan die van de brontaal.