Creatief vertalen

Geplaatst op: 20 februari 2024

Op deze pagina lees je hoofdstuk 2.5. uit Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen. In dit hoofdstuk geeft Harm Damsma zijn visie op creativiteit in vertalen.

In december 2015 werden de Literaire Vertaaldagen in Amsterdam gehouden onder het motto ‘Verzinnen wat er staat’ en het jaar daarop werd het evenement gehouden met als thema ‘De vertaler als schrijver’. Beide slogans suggereerden een grotere creatieve inbreng van de vertaler in het vertaalproces en meer artisticiteit en zelfstandig kunstenaarschap dan de praktijk doorgaans rechtvaardigt. Het leek wel alsof de te vertalen tekst enkel werd gezien als een inspiratiebron voor gemankeerde schrijvers die om een plot verlegen zitten, een aangrijpingspunt om de persoonlijke schrijfdrift naar eigen stilistische inzichten te kunnen botvieren.

Natuurlijk, van kreten als ‘Kopiëren wat er staat’ of ‘De vertaler als afschrijver’ zou weinig wervends zijn uitgegaan, maar toch is dat waar vertalen in de praktijk op neerkomt: nauwgezet in de eigen taal weergeven wat er in de vreemde taal wordt beweerd. En wie als vertaler aankomt met zinnen als ‘Verkoudheid is een gek zinnebeeld voor een onvergolden liefde’, of een personage bepaalde leugens ‘haakje, snoer en dobber’ (‘hook, line and sinker’, oftewel: van A tot Z) laat slikken, ontbreekt het niet zozeer aan creativiteit als wel aan kennis, inzicht en vakmanschap.1

Want laten we de zaak niet romantischer voorstellen dan ze is: vertalen is in de eerste plaats een vak als de meeste andere, waarvoor een ruime aanleg is vereist, waarvoor je over allerlei praktische, aan te leren vaardigheden moet beschikken en dat meer met geconcentreerde routine dan met bevlogen kunstenaarschap wordt uitgeoefend. Popartkunstenaar Andy Warhol, die zijn studio in New York The Factory noemde, zei het al: “It’s work.”

Maar net als een loodgieter, een accountant of een hersenchirurg wordt ook een vertaler op gezette tijden geconfronteerd met onverwachte situaties en onvoorziene problemen die met het gewone, alledaagse vakmanschap niet kunnen worden opgelost en waarvoor een inventieve aanpak is vereist. En over die momenten handelt dit hoofdstuk.

Helaas is creativiteit een aangeboren eigenschap, niet iets wat je kunt leren, en het zal hier dan ook niet gaan over de vraag: hoe word ik creatief? Wel wordt in de komende bladzijden geschetst waardoor die ‘problemen’ die een beroep doen op het improvisatietalent van de vertaler meestal worden gecreëerd, hoe je dergelijke problemen analytisch kunt benaderen en in welke richtingen je soms kunt zoeken naar een oplossing die recht doet aan in elk geval de belangrijkste aspecten. Maar voor de rest is creatief vertalen vooral een kwestie van kaarsen branden en hopen op een geniale inval.

Tot slot een algemeen advies: ga, om je talent aan te scherpen, vooral te rade bij de meesters op hun gebied. Vandaar dat je in dit hoofdstuk veel voorbeelden zult tegenkomen van gevallen waarbij een creatieve benadering gevraagd wordt. Dat die voorbeelden hoofdzakelijk ontleend zijn aan de Engelstalige literatuur, komt simpelweg doordat ik daar het beste in thuis ben.

1.    Vormproblematiek

Goed, vertalen is zo nauwgezet mogelijk in de eigen taal weergeven wat in de vreemde taal wordt beweerd, schreef ik daarnet weinig wetenschappelijk, en als dat de enige bedoeling van de vertaalhandeling was zou dat in principe altijd mogelijk moeten zijn. Immers, desnoods kan een alinea van 8 regels worden weergeven in 16 pagina’s dichtbedrukte tekst, voorzien van 26 verklarende voetnoten.2 Maar het overbrengen van de inhoud alleen is vrijwel nooit genoeg.

Want impliciet stellen wij als eis aan een vertaling dat de mededeling niet alleen inhoudelijk correct wordt overgebracht naar onze taal, maar dat dat ook gebeurt ‘op de manier waarop wíj dat zouden zeggen’.3 Met andere woorden: de inhoud van een vertaalde tekst moet corresponderen met die van de brontekst maar de vorm met die van de doeltaal. En het is de vórm die ons, literair vertalers, op gezette tijden de nodige creatieve hoofdbrekens bezorgt.

Het literaire gehalte van een tekst wordt immers in belangrijke mate medebepaald door de vorm, de stijl of stijlen waarin die is verpakt. Om te beginnen moet de vertaler dus een scherp oog hebben voor stijlkenmerken en een goed oor hebben voor zinsritmiek.

2.    Zinsritmiek

Om met dat laatste te beginnen: niet alleen in poëzie, maar ook in proza kom je soms passages tegen waarvan de zinnen een sterk ritmische inslag hebben. Een fraai staaltje vind je bijvoorbeeld in het eerste hoofdstuk van de roman Purple America (1997) van Rick Moody. Na een korte, plechtige openingszin – “Whosoever knows the folds and complexities of his mother’s body, he shall never die” – volgt een lange, litanische zin die in totaal maar liefst vijf dichtbedrukte bladzijden beslaat:

Whosoever knows the latitudes of his mother’s body, whosoever has taken her into his arms and immersed her baptismally in the first-floor tub, lifting one of her alabaster legs and then the other over its lips, whosoever bathes her with Woolworth’s soaps in sample sizes, whosoever twists the creaky taps and tests the water on the inside of his wrists, etc.

om daarna te worden afgerond met twee korte zinnetjes van samen amper twee regels.

De onmiskenbaar bezwerende cadans van de ellenlange zin, waarvan Moody later in een interview bekende dat hij die had geschreven bij steeds dezelfde repetitieve muziek, wordt hier en daar nog versterkt door allerlei klankovereenkomsten en alliteraties, zoals hier bijvoorbeeld met “lifting one of her alabaster legs and the other over its lips”, “soaps in sample sizes” en “twists the creaky taps and tests the water”. De vertaler moet daarop gespitst zijn en in het Nederlands een vergelijkbaar ritme zien te vinden, en lukt het hem niet de gewenste klankondersteuning ter plekke aan te brengen, dan doet zich misschien elders in de passage een compensatoire kans voor.

3.    Stijlfiguren

Over stijlfiguren4 kunnen we in principe kort zijn: die corresponderen (wat het gros van de West-Europese talen betreft) grotendeels met wat wij in onze taal in de literatuur gewend zijn en leveren in principe weinig problemen op. Alleen bij beeldspraak moeten vertalers zich afvragen of het beeld een cliché is of een oorspronkelijke, door de auteur verzonnen metafoor. In het eerste geval zullen ze een overeenkomstige gemeenplaats moeten zoeken (“Chi di gallina nasce convien che razzoli” – “De appel valt niet ver van de stam”), in het tweede kunnen ze de auteur gewoon navolgen, zelfs als diens beelden in zijn ogen wat al te baldadig zijn of zelfs niet kloppen.

Eén bijzonder geval verdient in dezen nog vermelding. In bepaalde Brits-Engelse teksten kun je worden geconfronteerd met zogeheten rhyming slang, een typisch Britse, grootstedelijke stijlfiguur, waarbij het bedoelde woord wordt vervangen door een woord dat erop rijmt maar er qua betekenis vaak weinig mee uitstaande heeft. Adam and Eve staat dan bijvoorbeeld voor believe, He was Brahms and Liszt voor He was pissed (d.w.z. dronken), baked bean voor queen en aunt Joanna voor piano.

Zo wordt in de roman Trainspotting (1993) van de Schotse schrijver Irvine Welsh, waarvan het verhaal zich afspeelt in de drugsscene van Edinburgh, de felbegeerde speed aangeduid met de term Lou Reed (hier is de link tussen de gebezigde term (de eigennaam van een bekende popmuzikant) en het woord waar die voor staat overigens allesbehalve obscuur). En in Anthony Burgess’ roman A Clockwork Orange (1962), waarover later meer, dragen vier vrienden, wanneer zij de stad in trekken om zich te buiten te gaan aan wat zij ultra-violence noemen, ter bescherming van hun edele delen een toque (door hen aangeduid als jelly mould oftewel puddingvorm), en hoofdpersoon/verteller Alex vindt die van de ietwat sullige Dim ‘very hound-and-horny’. Dat laatste staat (rijmend) voor corny, wat zoiets als banaal of afgezaagd betekent.

Het is duidelijk dat deze stijlfiguur in het Nederlands geen pendant kent en dus niet letterlijk kan worden nagevolgd. Dat houdt in dat een vertaler steeds van geval tot geval moet bekijken welke spitsvondige draai aan het voorkomende rhyming slang te geven, het liefst natuurlijk zoveel mogelijk aansluitend bij contextuele aspecten. In het geval van ‘hound-and-horny’ bedachten de vertalers (met het oog op de functie die de toque moet vervullen) het adjectief ‘ouballig’, dat qua betekenis dicht bij ‘afgezaagd’ staat en ook aansluit bij andere woordvormingsprincipes die Burgess verder toepast (ook daarover straks meer).

Doordat rhyming slang in onze taal een onbekend fenomeen is zijn Nederlandse vertalers over het algemeen niet zo ingesteld op (het herkennen van) het verschijnsel. Het verdient dan ook aanbeveling om, als je in een Britse grote-stadsroman op een woord(combinatie) stuit die volkomen out of context lijkt, na te gaan of het misschien om een geval van rhyming slang gaat en in dat geval proberen te achterhalen waar de term voor staat. Voor de daaropvolgende inventieve verwerking zijn dan, zoals gezegd, geen verdere richtlijnen te geven.

4.    Neologismen

Ook neologismen5, door een auteur zelf verzonnen woorden, doen een enkele keer een beroep op de creativiteit van de vertaler. Een kras voorbeeld levert opnieuw A Clockwork Orange. Hoofdpersoon Alex doet zijn relaas namelijk in een zelfgebrouwen taaltje dat een ietwat infantiele mengeling is van rhyming slang (zie boven), jongerentaal uit de jaren vijftig, meer dan tweehonderd van oorsprong Russische woorden en termen die door het personage zelf zijn bedacht of geconstrueerd. Het gaat om kinderlijk aandoende brabbelwoordjes (zoals baddiwad, van bad (slecht), of guttiwuts, van guts (ingewanden), die zich gemakkelijk laten vernederlandsen tot bijvoorbeeld rottemetot en buikepuik. Het principe is geënt op een in de Engelse kinderkamer (maar ook bij ons) gangbare praktijk. Zo lezen wij in de roman Wish You Were Here van Graham Swift over een stel Britse militairen in Irak die na een patrouille onderweg zijn naar hun basis, ‘dog-tired, to do beddy-byes’, om slapies te gaan doen dus.

Verder vind je in het Nadsat (want zo wordt Alex’ taaltje genoemd) allerlei associatieve neologismen als barry place (voor gevangenis, dus zeg maar traliehok; bars zijn tralies) en onomatopeïsche werkwoorden, zoals to boohoohoo voor huilen, wat in het Nederlands vrijwel automatisch boehoehoeën wordt.

Een aparte categorie vormen de prachtige, uiteraard in geen enkel woordenboek te vinden, vlechtwoordconstructies die Burgess Alex laat creëren. Het zijn woorden als to chumble (een vervlechting van to chatter en to mumble) en to crark (van to crow en to bark). Dat zouden respectievelijk klompelen (van kletsen en mompelen) en (kraffen van kraaien en blaffen) kunnen worden.

5.    Woordspelingen

Wat steeds weer een beroep doet op de creativiteit van een vertaler is humor, met name als het gaat om woordspelingen6. Een simpel voorbeeldje. In de Britse cult classic A Kestrel for a Knave (1968) van Barry Hines wordt de sadistische schooldirecteur Gryce, die zijn leerlingen nog lijfelijk straft met een Spaans rietje, achter zijn rug om ‘Gryce pudding’ genoemd (niet op grond van ’s mans zwaarlijvigheid maar vanwege de klankovereenkomst met rice pudding). Wat doen wij? Hetzelfde principe toepassen gaat niet, vanwege het ontbreken van de Engelse ai-klank in het Nederlands. Welke andere manieren om tot een bijnaam te komen hebben wij? Allitereren wij? ‘Griezel Gryce’ of ‘Gryce Graftak’? (En is dat eigenlijk geen optisch bedrog, gezien het klankverschil tussen de Engelse en de Nederlandse ‘g’?) Of doen wij iets met het sadistisch karakter van de man? Laat je gedachten er eens over gaan.

In zijn roman The Thousand Autumns of Jacob de Zoet (2010) speelt auteur David Mitchell met het feit dat sommige Aziaten het verschil niet horen tussen de Europese letters ‘r’ en ‘l’; voor hen zijn het varianten van hetzelfde foneem. In het verhaal, dat zich afspeelt in 1799 op het eilandje Deshima bij Nagasaki, waar de VOC als enige westerse handelsonderneming toegang had tot het verder geïsoleerde Japan, verontschuldigt het titelpersonage zich op zeker moment tegenover een Japanse vrouw voor eerder lomp gedrag. Hij had namelijk in de veronderstelling verkeerd dat ze een concubine was – andere vrouwen werden niet op het eiland toegelaten – en haar als zodanig behandeld. Inmiddels weet hij dat zij een hoogopgeleide vroedvrouw is en hij zegt: “Please forgive me my rudeness, miss.” Waarop de vrouw antwoordt: “I sorry. Excuse my lewdness?” ‘Lewd’ betekent in het Engels ‘wulps’, ‘wellustig’.7

Beroemd en berucht om de vele woordspelingen die erin voorkomen is het boek Alice’s Adventures in Wonderland (kortweg bekend als Alice in Wonderland, 1865) van Lewis Carroll (pseudoniem van Charles Dodgson). Velen hebben daarin een uitdaging gezien en het is dus geen wonder dat er in de loop van de tijd ettelijke Nederlandse vertalingen van zijn verschenen. De laatste mij bekende is die van Nicolaas Matsier, die over de schrijver, het werk en het vertalen ervan (uiteraard ook van alle puns) een inzichtrijk boek(je) schreef onder de titel Alice in Verbazië.

Bekijk zelf maar eens, met Matsiers boekje bij de hand, de begripsverwarring rond de woorden ‘tale’ en ‘tail’, en bedenk daarbij dat een vertaler hoe dan ook vastzit aan de betekenissen ‘verhaal’ en ‘staart’ omdat de geschiedenis van de muis typografisch wordt weergegeven in de vorm van een kronkelende staart.

En wat te denken van wat de Mock Turtle (wiens naam alleen al om een creatieve benadering vraagt) vertelt over alle vakken die hij op school heeft gevolgd? De kracht van de opeenstapeling van woordgrappen in die passage is gelegen in de grote natuurlijkheid (‘Seaography’ verschilt ook qua klank nauwelijks van ‘Geography’, ‘Laughing and Grief’ nauwelijks van ‘Latin and Greek’) waarmee ze worden gedebiteerd. Dat het niet altijd meevalt in de vertaling een vergelijkbare vanzelfsprekende nonchalance te vinden bewijzen de verschillende Nederlandse versies van Alice.

Dat taalgevoelige kinderen als Alice Liddell, de jonge muze van Dodgson, genieten van dit soort woordspelletjes hebben meer jeugdboekenschrijvers begrepen. In Winnie-the-Pooh (1926) van A.A. Milne neemt het jongetje Christopher Robin (Janneman Robinson) op zeker moment zijn speelgoedvriendjes mee op ontdekkingstocht ‘to discover the North Pole’. Maar ja, wat ís die North Pole eigenlijk? ‘Just a thing to discover,’ zegt Christopher Robin achteloos; hij weet het ook niet precies. Het is ten slotte beer Winnie – hij kent het woord ‘pole’ naar blijkt alleen in de betekenis van ‘paal’ – die het vermaledijde ding vindt, waarna hij passend met een plaquette voor zijn ontdekking wordt geëerd: “North Pole. Discovered by Pooh. Pooh Found It.”

Voor het hier gecreëerde woordgrapje, waar kinderen die het doorhebben vergenoegd om kunnen gniffelen, is bij mijn weten in een Nederlandse vertaling nooit een doeltreffende oplossing gevonden. Dus wat let je.

6.    Dialect en streektaal

Een interessant beroep op onze creativiteit wordt er gedaan wanneer er in een roman een dialect of streektaal wordt gesproken.8 Hoewel in onze vertalingen alle personages altijd (een vorm van) Nederlands spreken, zijn ze niettemin voor de lezer stuk voor stuk volbloed Amerikanen, Zweden, Senegalezen of what have you. Sterker nog, in de beleving van de lezer spreken ze zelfs helemaal geen Nederlands maar gewoon Engels, Zweeds of Frans.

Maar neem nu een Britse roman waarin een vrouw voorkomt die met een sterk Welsh accent spreekt. De vertaler heeft dat trachten weer te geven door haar West-Vlaams te laten ‘klappen’. En wat gebeurt er? In de beleving van de lezer is de vrouw niet iemand geworden die in haar spraak haar Welshe afkomst verraadt, maar een figuur die weggelopen lijkt uit een liedje van Wannes Cappelle of Flip Kowlier (“Ne welhemeende ‘Fuck you!’”). Blijkbaar lukt het West-Vlaams niet wat het standaard-Nederlands moeiteloos lukt: de illusie wekken van een andere taal. Kennelijk is de poging om Vlaams regiolect te laten doorgaan voor een Britse streektaal voor ons een brug te ver. Waarom dat zo is, waarom het ene wél werkt en het andere niet? Ik zou er geen verklaring voor weten. Maar feit is dat een dergelijke transformatie een tegendraads effect heeft.

Daarom wordt vertalers over het algemeen aangeraden regiolect zoveel mogelijk te neutraliseren en hooguit een paar kleine naar streektaal zwemende accentjes aan te brengen. Afgezien van de vraag of neutraliseren echt altijd onvermijdelijk is: als het gebeurt, is dat op zijn minst heel spijtig. Want als het goed is, heeft afwijkend taalgebruik in een verhaal of roman een duidelijke functie. De personages worden er, zonder dat nadere uitleg of omschrijving nodig is, door getypeerd voor wat betreft hun afkomst, sociale achtergrond, opleidingsniveau en dergelijke. En in veel gevallen illustreert en onderstreept het dusdoende thematische aspecten. Een voorbeeld.

In de in mijn ogen even gekunstelde als sentimentele roman Holly (1995), van Albert French, heeft de vertaler de markante taalverschillen die zich in het boek voordoen nagenoeg geheel wegvertaald. In dit geval lijdt de thematiek van het boek daar ernstig onder. Het verhaal speelt zich af in het zuiden van de Verenigde Staten. Het is 1944, een tijd waarin rassenscheiding nog hoogtij viert. Het contrast waar het hier om gaat is dat tussen een zwarte, uit Washington afkomstige, correct sprekende, intellectuele familie en de witte, plat pratende, geborneerde inwoners van een achterafgat in North Carolina. (“Ya tell Elsie, Ah got a bone ta pick wit her. Tell her, she better git down here and see me. Ya tell her Ah said that, ya hear?” – “Zeg maar tegen Elsie dat ik nog een appeltje met haar te schillen heb. Zeg maar dat ze eens heel gauw bij me langs komt. Zeg maar dat ik het gezegd heb, hoor je me?”)

Het zal duidelijk zijn: het vertalen van regiolect is een heikele kwestie. Is er überhaupt een manier om in dezen zalig te worden? Is het mogelijk om in het Nederlands (!) duidelijk te maken dat iemand negentiende-eeuws Iers spreekt met een New Yorks accent? Algemener gesteld: bestaat er een manier om vertalenderwijs recht te doen aan de informatieve waarde en het mogelijk thematisch belang van gemarkeerd regiolect, zonder dat het welbewust opgeschorte ongeloof van de lezer wordt aangevochten? Ik denk het wel, al zullen de mogelijkheden van geval tot geval aanzienlijk verschillen.

Eén ding is in elk geval duidelijk: we moeten vermijden dat een dialect in vertaling traceerbaar is naar een specifieke plaats of regio in Nederland of Vlaanderen, maar als het even kan wel een soort algemeen plat creëren, met niet-streekspecifieke kenmerken. Kleine spellingsingrepen (m’n, z’n, d’r) kunnen daarbij soms al helpen, evenals het maken van algemeen-platte fouten, zoals het verwisselen van ‘kunnen’ en ‘kennen’ of ‘liggen’ en ‘leggen’, en constructies als ‘groter als’. Van één ding zullen vertalers zich daarbij bewust moeten zijn, namelijk dat er verschillen zijn tussen grootsteedse dialecten en streektalen van het platteland. En dat ze dus nooit een Cockney op zijn plat Gronings allerlei woorduitgang’n moeten lat’n inslikk’n, of een bejaarde inwoner uit het Toscaanse Loro Cuiffenna Haags laten wauze.

Tot slot nog een opmerking over het weergeven van het black English dat je in tal van Amerikaanse romans zult tegenkomen. Natuurlijk wil je dat niet verdoezelen of neutraliseren, maar je personages Surinaams of Congolees laten spreken gaat (om bovengemelde reden) niet. En ze een soort taaltje in de mond leggen dat de personages – vaak alleszins weldenkende, verstandige personen – onbedoeld debiliseert of een komieke uitstraling geeft, zou helemaal uit den boze zijn.

Een goed advies in dezen is: ga bij geval eens te rade bij het boek Ik ga dood om jullie hoofd (1980) van de Surinaamse Nederlander / Nederlandse Surinamer Edgar Cairo. Cairo voelde zich een ontheemde tussen twee culturen en schiep voor zijn literaire werk een eigen schrijftaal gebaseerd op Sranan Tongo, Surinaams Nederlands en abn. Uit de vele voorbeelden daarvan die de auteur in voornoemd boek zelf bespreekt (p. 30-38) zou je een zorgvuldige keuze kunnen maken om een niet lokaliseerbaar ‘zwart Nederlands’ te creëren.

7.    Poëzie en liedteksten

Naarmate de vorm dwingender is, neemt de één-op-één-vertaalbaarheid van een tekst af en wordt het beroep dat er op de creativiteit wordt gedaan dus groter. Dat blijkt natuurlijk vooral bij het vertalen van vormvaste, rijmende, metrische poëzie.9 Een sonnet van Shakespeare is heel wat lastiger te vertalen dan een veertienregelig verhaal van Lydia Davis (al zitten aan dat laatste ook nog best de nodige haken en ogen).

Shall I compare thee to a Summer’s day?
Thou art more lovely and more temperate.
Rough winds do shake the darling buds of May,
And Summer’s lease hath all too short a date;

Dit is het begin van een overbekend sonnet. Twee coupletten van vier regels en twee van drie. Staand, gekruist rijm. En een metrum van vier trocheïsche versvoeten plus een beklemtoonde lettergreep aan het eind. Wil je als vertaler de inhoud van het gedicht in alle opzichten equivalent weergeven en tegelijk aan alle pasgenoemde vormvoorschriften voldoen, dan heb je een probleem, en geen kleintje ook. Als je je aan de vorm houdt zul je bij het weergeven van de inhoud (al dan niet knarsetandend) tal van concessies moeten doen en bepaalde betekenisaspecten moeten laten vallen.

Shakespeare’s sonnetten hebben van oudsher een grote uitdaging gevormd voor vertalende dichters en dichtende vertalers en er zijn dan ook heel wat die zich aan een vertaling hebben gewaagd. Hoe gingen zij te werk? Dachten ze vanuit de inhoudelijk correcte weergave van de eerste regel of zochten ze om te beginnen eerst naar geschikte rijmwoorden door het hele vers heen? Welke inhoudelijke of formele vrijheden veroorloofden ze zich? Zat er enige method in their madness? Vaak is hun benaderingswijze af te leiden uit het eindresultaat, en voor wie bij hen de kunst hoopt af te kijken is vergelijkend warenonderzoek dus ook hier de aangewezen weg.

Een meer dan royaal overzicht van alle pogingen om (een deel van) de 154 gedichten in het Nederlands weer te geven biedt de website “Shakespeares sonnetten; interpretatie en vertaling” van vertaler Frank Lekens (Lekens s.d.). Naast diens eigen ‘maaksels’ en het nog steeds toenemende aantal vertalingen van gedreven amateurs vind je daar een aanbod dat varieert van Boutens tot Burgersdijk, van Verwey tot Verstegen en van Paul Claes tot H.J. de Roy van Zuydewijn.

Maar niet alleen het vertalen van complexe, hooggestemde poëzie vraagt veel creativiteit, ook bij het vernederlandsen van de betere popsongs komt veel inventiviteit kijken. Daarbij zijn, naast metrum en rijm, melodie en zingbaarheid complicerende factoren. Daar staat tegenover dat de spelregels inzake getrouwe weergave vaak ruimer zijn. Erkende meesters op dit terrein zijn Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Zij vertaalden niet alleen werk van Joyce en Shakespeare, maar ook een groot deel van het oeuvre van Nobelprijswinnaar Bob Dylan (2016, 2017), inclusief diens experimentele roman Tarantula (2017) en alle songs van The Beatles (Bindervoet en Henkes 2003). Bij hen kun je alles leren over het vertalen van songs naar de letter (I Am the WalrusIk ben de walrus), naar de klank (We Can Work It OutWeekend wordt het koud) of naar de geest (Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club BandCaptain Iglo’s Zeemanszangzaadkoor).

Maar ook van Jan Rot valt op het gebied van het vertalen van liederen veel te leren. Deze zanger, componist en tekstdichter bundelde al zijn popvertaling in Rot voor u (2010) dat verscheidene, steeds uitgebreidere edities kende, en waarin je onder meer kunt nagaan hoe verrassend nauwkeurig Rot de inhoud van songs als A Boy Named Sue van Johnny Cash (Mijn naam is Mien), Graceland van Paul Simon (Graceland) of I Am, I Said van Neil Diamond (Zeg God … zeg ik) binnen de gegeven vorm weet weer te geven.

En wie het Haags machtig is (en van flamencomuziek houdt) moet beslist eens kennisnemen van het werk van Johan Frauenfelder, de singâhsongrègâh van het muziekgezelschap De Règâhs (met een knipoog vernoemd naar de ooievaar in het stadswapen van ’s Gravenhage). Ook hij vertaalde voor zijn groep allerlei popsongs in zijn moerstaal, waaronder zestien nummers van Lennon en McCartney voor de cd bes-tof de beatles. Een leerzame aanrader, al is het alleen maar om je te verbazen over de geniale inval die Frauenfelder ertoe bracht om Norwegian Wood om te zetten in Noordwijkerhout (nou ja, in Noâhdwèkaghâht, of zo). Waar Rot en Bindervoet & Henkes niet verder kwamen dan respectievelijk Ikea kast en Veluwezoom.

8.    Rederijkerij

Maar denk niet dat dwingende rederijkerij beperkt blijft tot de dicht- en liedkunst. Lees bijvoorbeeld eens onderstaande prozapassage.

1
Qui, d’abord, a l’air d’un roman jadis fait où il s’agissait d’un individu qui dormait tout son saoul.

Anton Voyl n’arrivait pas à dormir. Il alluma. Son Jaz marquait minuit vingt. Il poussa un profond soupir, s’assit dans son lit, s’appuyant sur son polochon. Il prit un roman, il l’ouvrit, il lut; mais il n’y saisissait qu’un imbroglio confus, il butait à tout instant sur un mot dont il ignorait la signification.
 Il abandonna son roman sur son lit. Il alla à son lavabo; il mouilla un gant qu’il passa sur son front, sur son cou.
 Son pouls battait trop fort. Il avait chaud. Il ouvrit son vasistas, scruta la nuit. Il faisait doux. Un bruit indistinct montait du faubourg. Un carillon, plus lourd qu’un glas, plus sourd qu’un tocsin, plus profond qu’un bourdon, non loin, sonna trois coups. Du canal Saint-Martin, un clapotis plaintif signalait un chaland qui passait.

Wie het boek waarvan dit de openingsalinea’s zijn niet kent, valt mogelijk in eerste instantie niets bijzonders op. Goed, de passage doet op de een of andere manier wat stijf aan, met al die vrij korte hoofdzinnetjes. Maar waar is die dwingende vorm? Wat maakt het zo’n heidense uitdaging voor een vertaler?

Welnu, er ontbreekt iets in deze roman. Georges Perec, de auteur, schreef het boek, dat in 1969 uitkwam en meer dan driehonderd bladzijden telt, zonder ook maar één keer de vijfde letter van het alfabet te gebruiken. Een literair huzarenstukje? Of louter gimmick, spielerei, gezochte rederijkerij? Op zichzelf genomen is La Disparition, want zo heet de roman, een soort whodunit. Want hoofdpersoon Anton Voyl verdwijnt op zeker moment spoorloos van de aardbodem. En met hem blijkt ook het vijfde (!) hoofdstuk van het boek vermist. Het ontbreekt simpelweg in het boek, wat doet vermoeden dat de lezer – en de personages die naar Voyl op zoek gaan – cruciale informatie wordt onthouden. Wat volgt is een schimmige zoektocht naar de vermiste, waarbij een stoet vermakelijke figuren de revue passeert en mensen het loodje leggen telkens als ze iets van de waarheid lijken te achterhalen.

Maar het boek is ook een worsteling met taal. Want naast de practical joke met de ontbrekende letter zit het boek nog vol andere taalspelletjes met letters, woorden en betekenissen. Verder word je als lezer verondersteld bekend te zijn met het werk van Poe, Flaubert, Borges en tal van andere literaire grootheden. Perec citeert, parodieert, epateert, en of dat grootse literatuur heeft opgeleverd moet je zelf maar beoordelen.

Maakt nu – als we ons even tot dat aspect beperken – het ontbreken van de letter ‘e’ dit boek onvertaalbaar? Blijkbaar niet, want inmiddels kennen wij Anton Voyls Fortgang, A Void, La Scomparsa en nog tal van andere vertalingen, waaronder zelfs die in het Russisch en in het Chinees. De Spaanse vertaling heet echter opvallend genoeg El secuestro, want daarin is het de letter ‘a’ die ontbreekt, omdat dat in die taal de meest voorkomende letter is. De link met het getal vijf is daarbij dus opgegeven.

Als we naar onze eigen taal kijken, waar zitten bij een vertaling van La Disparition dan de problemen? Om te beginnen kan de Nederlandse vertaler over geen enkel lidwoord (de, het, een) beschikken. Perec daarentegen kon zich bedienen van het vrouwelijke bepaald lidwoord (la), de l-apostrof en het mannelijke onbepaald lidwoord (un). Hij had dus nog ruime keus. Verder moet de Nederlandse vertaler afzien van het gros van de infinitieven en alle vormen van de verleden tijd van zwakke werkwoorden: het verhaal weergeven in de verleden tijd, zoals in het Frans, is daardoor in feite niet meer doenlijk. Alleen het nevenschikkend voegwoord (‘en’ / ‘et’) ontbreekt in beide talen; dát was een van de dingen die de eerste lezing wat stijf maakte. (Lees deze en de vorige twee zinnen nog eens over en realiseer je hoe veel keren de letter ‘e’ in een Nederlandse zin optreedt.)

Toch is er een jaar of tien geleden een Nederlandse vertaling van La Disparition verschenen.[10] Het bleek dus toch mogelijk! Nou ja, dat hangt wel af van hoe je de eis om een verhaal weer te geven ‘zoals wij dat zouden zeggen / schrijven’ interpreteert en of je het acceptabel vindt dat het in het hele boek, niet alleen in de dialogen maar ook in de reguliere verteltekst, wemelt van de ’t-s en ’n-en. Stof tot nadenken en speculatie.

Wie overigens benieuwd is waar al die verloren gegane e’s gebleven zijn, leze de navolgende geschiedenis getiteld Lees – en Beef![11]:

Een vreemde heerscher betreedt BERTHES erfdeel. Geen der edelen wederspreekt des wreeden WERNERS recht, het recht des sterksten. De vreemde heerscher, ten zetel der Wenden verheven, geeft het bevel: ‘Breng BERTHE weg. Geen mensch helpe de zwervende: geen mensch geve der vernederde eten, dek en legerstede.’ (Battus 1981: 31-32)

De bijbehorende opdracht luidt uiteraard: vertaal bovenstaande tekst naar het Duits, Engels, Italiaans, Russisch en Chinees. Het bontst wat betreft gekunstelde rederijkerij maakt Walter Abish het echter in zijn debuutroman Alphabetical Africa (1974: 1), waarvan hier de eerste alinea van het eerste hoofdstuk volgt.

Ages ago, Alex, Allen and Alva arrived at Antibes, and Alva allowing all, allowing anyone, against Ales’s admonition, against Allen’s angry assertion: another African amusement… anyhow, as all argued, an awesome African army assembled and arduously advanced against an African anthill, assiduously annihilating ant after ant, and afterward, Alex astonishingly accuses Albert as also accepting Africa’s antipodal ant annexation. Albert argumentatively answers at another apartment. Answers: ants are Ameisen. Ants are Ameisen?

Inderdaad, alle woorden in hoofdstuk 1 beginnen met een a. Hoofdstuk 2 vervolgens kent alleen woorden die òf met een a òf met een b beginnen, hoofdstuk 3 alleen woorden die beginnen met een a, b of c, et cetera, totdat uiteindelijk in hoofdstuk 26 alle woorden van je taal beschikbaar zijn, waarna de auteur de zaak in de volgende hoofdstukken in omgekeerde volgorde afbouwt, zodat in hoofdstuk 52 weer alleen maar a-woorden voorkomen. Ik vrees dat hier geen creatief kruid tegen gewassen is en dat wij hier de grenzen van de vertaalbaarheid hebben bereikt.

Laat je door dit laatste ontmoedigende voorbeeld echter niet uit het veld slaan. Hopelijk hebben alle daarvoor behandelde gevallen van vormproblematiek aangetoond dat je met een flinke portie creatief vermogen (en wat geluk) vaak een heel eind kunt komen. Helaas vielen er maar weinig algemeen geldende recepten te geven, want haast elk van dit soort problemen is uniek.

Toch nog een laatste advies. Goed, je weet dat je, naarmate de vorm van een tekst(gedeelte) complexer en dwingender wordt, als vertaler steeds meer water bij de wijn moeten doen. Maar leg je niet te snel neer bij een dreigende deceptie en blijf zoeken en proberen. Des te groter het geluksgevoel wanneer je ineens de ultieme ingeving krijgt.

Bibliografie

Abish, Walter. Alphabetical Africa. New York: New Directions Publishing, 1974.

Battus. Opperlandse taal- & letterkunde. Amsterdam: Querido, 1981.

Bindervoet, Erik en Robbert-Jan Henkes. Help! The Beatles in het Nederlands. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2003.

Burgess, Anthony. A Clockwork Orange. London: William Heinemann, 1962.

Cairo, Edgar. Ik ga dood om jullie hoofd. Haarlem: In de Knipscheer, 1980.

Carroll, Lewis. Alice’s Adventures in Wonderland. Londen: Macmillan, 1865.

Dylan, Bob. Liedteksten 1962-1973 en Liedteksten 1974-2001. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2016.

Dylan, Bob. Liedteksten 2002-2012. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2017.

Dylan, Bob. Tarantula. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2017. Vertaling Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes.

French, Albert. Holly. London: Penguin Books, 1995.

French, Albert. Holly. Vertaald door Rien Verhoef. Amsterdam: Balans, 1996.

Hines, Barry. A Kestrel for a Knave. Londen: Penguin Books, 1968.

Lekens, Frank. Shakespeares sonnetten; interpretatie en vertaling. http://fmlekens.home.xs4all.nl/Q1609/. Geraadpleegd 15 januari 2019.

Matsier, Nicolaas. Alice in Verbazië. Amsterdam: De Bezige Bij, 1996.

Milne, A.A. Winnie-the-Pooh. London: Methuen, 1926.

Mitchell, David. The Thousand Autumns of Jacob de Zoet. London: Sceptre, 2010. Vertaling: De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet. Vert. door Harm Damsma en Niek Miedema. Amsterdam: Ailantus, 2010.

Moody, Rick. Purple America. New York: Little, Brown and Company, 1997.

Perec, Georges. La Disparition. Parijs: Gallimard, 1969. Vertaling: ’t Manco. Vert. door Guido van der Wiel. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2009.

Rot, Jan. Rot voor u. Hellevoetsluis: Stichting Okapi / Stichting Jan Rot, 2010.

Swan, Susan. The Wives of Bath. Toronto: Random House, 1993. Nederlandse vertaling: Genadeloze meisjes. Vert. door Inge de Jong. Amsterdam: Arena, 1996.

Swift, Graham. Wish You Were Here. London: Picador, 2011.

Welsh, Irvine. Trainspotting. London: Martin Secker & Warburg, 1993.

Noten

[1]      Beide voorbeelden zijn, naast talloze andere, niet minder curieuze, te vinden in de vertaling van The Wives of Bath (1993) van Susan Swan: Genadeloze meisjes (1996).
[2]      De vraag wat de exacte inhoud van een taaluiting nou precies ís (met alle bijkomende nuances en connotaties van dien) laat ik hier gemakshalve onbesproken.
[3]      Trouwens, zo impliciet is die eis helemaal niet. Het zogeheten modelcontract vraagt immers van de vertaler “een naar inhoud en stijl getrouwe en onberispelijke vertaling” te leveren. Zie ook hoofdstuk 1.1.
[4]      Zie hoofdstukken 2.8., 3.3., 3.5.
[5]      Zie ook hoofdstukken 2.2., 2.7., 3.1.
[6]      Zie ook hoofdstukken 2.7., 3.2., 3.6.
[7]      Wie wil weten tot welke ‘oplossing’ de vertalers van het boek zijn gekomen kan dat nagaan in De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet (2010).
[8]      Zie ook hoofdstuk 2.6.
[9]      Zie ook hoofdstuk 3.2.
[10]    Georges Perec,’t Manco (2009). Dat de vertaler heeft gezien dat de achternaam van de hoofdpersoon verwijst naar de ontbrekende klinker (voyelle) moge blijken uit het feit dat hij hem in het Nederlands Anton Vocalis heeft genoemd.
[11]    In 2002 publiceerde Hugo Brandt Corstius (Battus was een van zijn vele pseudoniemen) een herziene uitgave: Opperlans! Taal- & Letterkunde: Tweede, geheel herziende, aangevulde, gesystematiseerde, van nieuwe fouten voorziene, absoluut allerlaatste internet-editie, voor u gedownload in 672 gedrukte bladzijden.

Inhoudstafel

Voorwoord bij de tweede editie – Lieven D’hulst & Chris Van de Poel

Woord vooraf bij de eerste editie – Lieven D’hulst & Chris Van de Poel

Deel I – Het werk in goede banen

1.1.    Literair vertaler word je, woord na woord … – Carlo Van Baelen

1.2.    Zichtbaarheid van literair vertalers – Gys-Walt van Egdom en Christophe Declercq

1.3.    Basiskennis en -vaardigheden – Chris Van de Poel

1.4.    Naslag – Chris Van de Poel

1.5.    Hoe bronteksten lezen? – Philippe Noble

1.6.    Relatie tussen auteur en vertaler – Nicolette Hoekmeijer

1.7.    Vertolking 2.0 – Over het opnieuw vertalen van klassiekers – Barber van de Pol

1.8.    Duovertalen – Niek Miedema & Harm Damsma

Deel II – Belangrijke begrippen

2.1.    Equivalentie in de vertaalpraktijk en de vertaalstudie – Henri Bloemen

2.2.    Verre culturen en het vertalen van realia – Luk Van Haute

2.3.    Vertaalprocedés – Stella Linn

2.4.    Vertaling en stijl – Cees Koster

2.5.    Creatief vertalen – Harm Damsma

2.6.    De vertaling van meerstemmigheid en meertaligheid – Désirée Schyns

2.7.    Humor – Jeroen Vandaele

2.8.    Vertalen als intertekstuele praktijk – Paul Claes

2.9.    Technologie voor literair vertalers – Gys-Walt van Egdom

Deel III – Een focus op genres

3.1.    Het vertalen van narratief proza – Franco Paris

3.2.    De regels voorbij: het vertalen van poëzie – Onno Kosters

3.3.    Enige hardop uitgesproken gedachten over het vertalen van theater – Erik Bindervoet

3.4.    Denken in veelvoud: het vertalen van filosofische teksten – Jeanne Holierhoek

3.5.    Non-fictie vertalen – Jelle Noorman

3.6.    Vertalen van kinder- en jeugdliteratuur – Goedele De Sterck

Deel IV – Na het vertalen

4.1.    (Zelf)revisie – Laura van Campenhout & Ine Willems

4.2.    Omgaan met promotie, prijzen en recensies – Janny Middelbeek-Oortgiesen

4.3.    De beoordeling van de vertaling – Fedde van Santen

Bijlage I – Lijst van geciteerde vertalingen

Bijlage II – Bioschetsen van de auteurs

Namenregister