Non-fictie vertalen
Op deze pagina lees je hoofdstuk 3.5. uit Alles verandert altijd. Perspectieven op literair vertalen. In dit hoofdstuk schetst Jelle Noorman de eigenheden van het vertalen van literaire non-fictie.
Wat is non-fictie? Non-fictie is feitelijk een non-begrip: een woord dat verwijst naar iets wat het niet is. Het is geen fictie, dat wil zeggen, geen op verzonnen feiten berustende literatuur. Elk geschrift dat niet aan de fantasie van de auteur is ontsproten, valt automatisch onder de noemer ‘non-fictie’. Het is dus een verzamelterm, een vergaarbak voor alle lectuur uit de categorie ‘overige’. Het is vreemd dat er geen woord voor bestaat dat refereert aan wat het wel is, want het concept is vrij eenvoudig te definiëren: onder non-fictie worden geschriften verstaan die op de werkelijkheid berustende feiten presenteren, analyseren en/of interpreteren. Hierbij valt te denken aan:
- praktische geschriften (catalogi, handleidingen, kookboeken, reisgidsen)
- naslagwerken (woordenboeken, algemene of specialistische encyclopedieën)
- educatieve en wetenschappelijke teksten (leerboeken en academische publicaties)
- taalkundige teksten (grammatica’s, spellinggidsen)
- journalistieke teksten
- geschiedkundige werken
- filosofische en religieuze werken
- (auto)biografieën
- essays
De definitie mag dan helder zijn, maar de grens tussen fictie en non-fictie is dat niet altijd. Er is een schemergebied waarin verzonnen en feitelijke elementen naast elkaar bestaan. Historische of biografische romans kunnen bijvoorbeeld gebaseerd zijn op waargebeurde, verifieerbare feiten, terwijl als non-fictie gepresenteerde geschiedkundige werken of biografieën soms fictieve elementen bevatten, zoals verzonnen dialogen of speculaties. Ingewikkelder nog is het om te bepalen welk soort geschriften behoren tot de literaire non-fictie, het genre waarover het in dit hoofdstuk voornamelijk zal gaan. Het Nederlands Letterenfonds doet in het formulier waarmee vertalers een projectsubsidie voor literaire vertalingen kunnen aanvragen de volgende poging het gebied af te bakenen:
Non-fictie komt in beginsel voor subsidie in aanmerking als er sprake is van literaire kenmerken. Hierbij valt te denken aan de inzet van literaire middelen bij de behandeling van het onderwerp, zeggings- en overtuigingskracht (het gebruik van retorische procedés), de persoonlijke betrokkenheid of visie van de auteur, oorspronkelijkheid van de invalshoek en thematiek, inventiviteit en opbouw (structuur). Daarnaast is er ruimte voor cultuurhistorisch of filosofisch belangwekkende, en cultuurpolitiek of maatschappelijk belangrijke werken. De kwaliteit van de brontekst in relatie tot het bestaande Nederlandse aanbod is daarbij leidend. Teksten met een al te specialistisch, educatief of informatief karakter zoals studies, naslag- c.q. overzichtswerken vallen buiten de regeling.1
Op grond van deze criteria vallen nummers 1 tot en met 4 uit bovenstaande lijst in elk geval buiten het domein van de literaire non-fictie, en moeten de overige soorten niet-fictieve werken aan een aantal voorwaarden voldoen om het predicaat ‘literair’ te verdienen. Uit de omschrijving valt op te maken dat hiervoor nauwelijks objectieve maatstaven gelden. Wat wordt verstaan onder literaire middelen? Hoe bepaal je de mate van zeggings- en overtuigingskracht of de persoonlijke betrokkenheid en visie van een auteur? Waaraan herken je oorspronkelijkheid en inventiviteit? Het zijn tamelijk subjectieve criteria.
Aan literaire fictie worden deze voorwaarden door het Letterenfonds niet (expliciet) gesteld, dus je zou de voorzichtige conclusie kunnen trekken dat non-fictie in elk geval qua vorm (stijl, opbouw, originaliteit) op fictie moet lijken om als literair te worden aangemerkt. Dit heeft uiteraard consequenties voor de vertaling ervan. Vertalers van literaire non-fictie zullen rekening moeten houden met de stilistische kenmerken van een tekst – iets wat bij de vertaling van bijvoorbeeld praktische of wetenschappelijke geschriften niet of veel minder het geval is. In dat opzicht is het vertalen van literaire non-fictie niet wezenlijk anders dan het vertalen van literaire fictie.
1. Overeenkomsten en verschillen tussen het vertalen van literaire fictie en non-fictie
In beide gevallen is het dus zaak de toon en stijl van een tekst te respecteren en in de vertaling zo goed mogelijk over te brengen. Dit vergt de nodige souplesse en vindingrijkheid. Om dezelfde effecten te bereiken als de auteur in het oorspronkelijke werk moet de vertaler vaak enige vrijheid nemen, ‘loskomen’ van de tekst, oog hebben voor de verschillen tussen bron- en doeltaal wat betreft zinsbouw, woordkeuze, compactheid et cetera. Een tekst komt tot leven wanneer de vertaler aanvoelt welke sfeer, welke intentie, welk register een zin in de brontaal heeft en vervolgens de middelen van de eigen taal gebruikt – die soms sterk afwijken van die in de brontaal – om de lezer van de vertaling dezelfde ervaring te geven als de lezer van de oorspronkelijke tekst. Dit laatste is de essentie van literair vertalen en geldt daarom ook voor het vertalen van literaire non-fictie.
Toch is non-fictie op één belangrijk punt dwingender dan fictie: de gepresenteerde feiten moeten kloppen. Er is geen sprake van een fantasiewereld maar van een verifieerbare realiteit of, in het geval van bijvoorbeeld werken over filosofische of religieuze onderwerpen, van scherp afgebakende veronderstellingen of overtuigingen. De vertaler van non-fictie krijgt per definitie te maken met namen, begrippen, concepten en data die verwijzen naar ware gebeurtenissen, bestaande personen en culturele, maatschappelijke of politieke fenomenen. Deze moeten in de vertaling uiteraard correct worden weergegeven, wat het nodige speurwerk vergt. Non-fictie vertalen betekent in de eerste plaats onderzoek doen – en het is raadzaam daarmee te beginnen voordat je de vertaalopdracht aanvaardt, om zeker te weten dat je de materie beheerst, of kunt beheersen, binnen de voor de opdracht toegewezen tijd.
2. Informatie vergaren
Dankzij internet is het sinds de jaren negentig voor vertalers een stuk eenvoudiger geworden om informatie te vergaren. Ze hoeven geen lange uren meer in bibliotheken door te brengen om in encyclopedieën en andere naslagwerken de Nederlandse naam van die ene tropische zangvogel in het Amazonegebied of een Middeleeuws handwapen op te zoeken. Maar het betrekkelijke gemak waarmee tegenwoordig begrippen te vinden zijn, is ook verraderlijk.
Het eerste probleem is dat op internet niet altijd duidelijk wordt hoe betrouwbaar een bron is of welke van de eventuele gevonden vertaal- of spellingsvarianten de voorkeur geniet. Zo moest ikzelf in de vertaling van een boek over oude Chinese denkers een keuze maken uit de verschillende schrijfwijzen van hun namen. Waar de Amerikaanse auteurs de grondlegger van het taoïsme (of daoïsme) Laozi noemden en het aan hem toegeschreven werk de Dao de jing, kwam ik als Nederlandse schrijfwijze voor de wijsgeer Lao-Tse, Lao Tse, Lao Tzu, Lao Zi en Laozi tegen, en voor het werk de titels Tao Te Ching, Tao Te Tsjing, Tao Te Tjing, Tao Te King, Dao De Jing en Daodejing (Puett et al. 2016, Puett et al. 2016, vertaling). Het lag het meest voor de hand om de spelling van de auteurs te volgen, die in het Engels een vergelijkbare afweging hadden moeten maken, ware het niet dat van een groot aantal van de in hun boek genoemde klassieke teksten tamelijk succesvolle Nederlandse vertalingen waren verschenen. Het leek me voor de geïnteresseerde Nederlandstalige lezer prettiger en duidelijker als ik de daarin gehanteerde schrijfwijze overnam. Een beslissing waarbij internet me niet had kunnen helpen.
Een tweede moeilijkheid is dat de online gevonden begrippen vaak niet voldoende context bieden. Research is niet alleen maar een kwestie van de juiste woorden vinden, het gaat er ook om dat je begrijpt waarnaar ze verwijzen. Het vertalen van non-fictie brengt over het algemeen veel leeswerk met zich mee. Als je te maken krijgt met specialistische begrippen, zoals medische, technologische, psychologische, filosofische of religieuze terminologie, gaat het erom dat je ze in hun context kunt plaatsen, dat je beseft waarom de auteur deze woorden gebruikt en wat de achtergrond is van het beschreven fenomeen. Dat betekent dat je, nog voordat je zo’n passage in de tekst vertaalt, informatie over het onderwerp moet opzoeken om vertrouwd te raken met de ideeën en gebezigde termen. De op internet gevonden gegevens schieten daarbij meestal tekort, en het is dan ook raadzaam om secundaire literatuur – zoals de door de auteur in de bibliografie opgegeven werken – te raadplegen. Dergelijk aanvullend onderzoek kost tijd, maar kan uiteindelijk ook tijd besparen doordat je dan bij het vertalen al het nodige inzicht in de materie hebt en enigszins vertrouwd bent met het jargon.
3. Voorbereiding en eventuele samenwerking
Meer nog dan bij het vertalen van fictie is een degelijke voorbereiding aan te bevelen. Bij het lezen van de tekst en eventuele secundaire literatuur is het handig een lijst aan te leggen met begrippen die in bron- en doeltaal verschillen, maar ook met termen of passages die niet onmiddellijk duidelijk zijn en waarvoor vertaaloplossingen moeten worden gevonden. Het kan daarbij gaan om namen van personen of instanties, geografische aanduidingen (landen, streken, plaatsen, rivieren) en woorden die specifiek met het behandelde onderwerp te maken hebben. Zo’n lijst is zelfs onontbeerlijk in het geval van een zogenaamde co-vertaling, een vertaling die samen met een of meer andere vertalers wordt gedaan.2 Zulke samenwerkingen komen vooral vaak voor bij omvangrijke werken of titels die vanwege hun actualiteit of verwachte populariteit met spoed op de markt moeten worden gebracht. In dat geval worden ze meestal door de uitgever geïnitieerd. Soms kiezen vertalers er echter zelf voor om met een collega te werken, en er bestaan ook vaste professionele vertaalduo’s.
Er kleven voor- en nadelen aan co-vertalingen. Het grootste voordeel is dat je een klankbord hebt, feedback krijgt, overleg kunt plegen. Je staat er minder alleen voor. Je kunt elkaar voor fouten behoeden. Een ander pluspunt is dat je anders naar je eigen taalgebruik gaat kijken. Zonder dat we het weten, hebben we allemaal onze eigen manier van formuleren, woorden en uitdrukkingen die we gewoon vinden of waar we de voorkeur aan geven. Bij een samenwerking worden we geconfronteerd met de taalgewoontes en vertaaloplossingen van een ander. Dat kan verfrissend en verrijkend zijn en de kwaliteit van de vertaling ten goede komen. Een eventueel nadeel is dat je zulke verschillende ideeën kunt hebben over de juiste interpretaties, woorden of formuleringen dat dit tot oeverloze discussies leidt en uiteindelijk tot compromissen die voor geen van beide vertalers de ideale oplossing vormen. Bovendien verlies je daarmee veel kostbare tijd.
Het is overigens een illusie te denken dat een co-vertaling per definitie sneller klaar is dan een vertaling die je alleen maakt. Het hangt helemaal af van de manier van samenwerken (en dus ook van de linguïstische affiniteit die de vertalers met elkaar hebben). Meestal wordt een tekst verdeeld, waarbij de ene vertaler de eerste helft doet en de andere de tweede. Er zijn ook vertalers die ervoor kiezen het werk te verdelen in even en oneven hoofdstukken, zodat ze letterlijk maar ook inhoudelijk dichter bij elkaar blijven. Weer andere doen de vertaling helemaal samen, waarbij ze allebei de hele tekst vertalen en hun versies naast elkaar leggen. Het moge duidelijk zijn dat deze aanpak de meeste tijd kost. Maar ook bij een verdeling kunnen het corrigeren van elkaars werk en de discussies die daarop volgen erg tijdrovend zijn.
Bij romans en fictie in het algemeen is het van groot belang dat de stijl van het origineel consequent wordt behouden en er geen opvallende verschillen ontstaan tussen de stukken van de individuele vertalers. Bij non-fictie ligt soms minder nadruk op de stijl en is het vooral belangrijk dat co-vertalers dezelfde terminologie hanteren. Er zijn gevallen denkbaar dat ze elkaars teksten pas in de laatste fase – bij de drukproeven – zien en dat er tussendoor alleen overlegd wordt over bepaalde centrale begrippen. Maar dit is eigenlijk alleen aanvaardbaar bij samengestelde werken, zoals verzamelde essays of artikelen, waarin toon en stijl sterk variëren.
4. Problemen in non-fictieteksten
Wanneer je alleen vertaalt, zul je eventuele problemen of onduidelijkheden zelf moeten oplossen. Bij fictie kan nog weleens sprake zijn van dichterlijke vrijheden die de auteur zich heeft gepermitteerd: verrassende of onwaarschijnlijke beschrijvingen, die op te vatten zijn als symboliek of stijlfiguur. Bij non-fictie, waarin feiten uit de werkelijkheid worden gepresenteerd, is daarvoor minder ruimte, en moet je als vertaler dan ook voortdurend op je hoede zijn. Er zijn twee soorten problemen waarmee je kunt worden geconfronteerd: termen en beschrijvingen die je niet goed begrijpt, zodat je twijfelt over de vertaling ervan; en mogelijke fouten die je in de tekst tegenkomt, zoals woorden, namen, jaartallen, citaten of beschrijvingen die niet lijken te kloppen.
De oplossing voor het eerste probleem is waar het bij non-fictie eigenlijk altijd om draait: onderzoek doen, informatie vergaren en meer lezen over de beschreven materie. Daarbij moet worden aangetekend dat het, wanneer je bij de eerste lezing van een te vertalen werk erg veel onduidelijk blijft, verstandig is je af te vragen of je in staat zult zijn de opdracht naar behoren en binnen de gestelde tijd te voltooien. Professionele vertalers moeten vooral ook hun beperkingen onderkennen. Als er een halve studie voor nodig is om de bedoelingen van de auteur te doorgronden, is het waarschijnlijk geen tekst voor jou. Dit geldt in de eerste plaats voor boeken of artikelen over specialistische onderwerpen. Voor iemand met weinig natuurwetenschappelijke kennis is het bijvoorbeeld geen goed idee om Stephen Hawking te vertalen.
Voor het andere probleem – de mogelijke fouten of onvolkomenheden in een tekst – is de oplossing minder eenduidig. Ook hier begint het weer met onderzoek. Bij goede schrijvers en serieuze uitgevers mag je aannemen dat de gepresenteerde feiten gecontroleerd zijn. Het is echter een vergissing om ervan uit te gaan dat alles altijd klopt zoals het er staat. Vooral bij Engelstalige werken, waarvan de vertaling veelal tegelijk met of kort na de oorspronkelijke editie moet verschijnen, heb je vaak te maken met een eerste, al dan niet gecorrigeerde, drukproef. Daarin kunnen door de auteur of een corrector nog wijzigingen worden aangebracht. Maar ook in reeds gepubliceerde werken kun je op woorden, zinnen, namen of feiten stuiten die niet juist lijken.
Eenvoudige spelfouten leveren over het algemeen geen problemen op, al kunnen ook die verraderlijk zijn. In een werk dat ik moest vertalen (O’Connell 2016, 2018) was in een citaat over interneurale verbindingen in de hersenen sprake van rest time – een begrip dat ik in eerste instantie vertaalde met ‘rusttijd’. Maar omdat ik niet precies begreep wat daarmee werd bedoeld en het ook om ‘resttijd’ zou kunnen gaan, ben ik op zoek gegaan naar het werk waaruit was geciteerd. Het woord bleek verkeerd te zijn overgenomen: er stond reset time, ‘resettijd’. Het is hoe dan belangrijk om citaten te verifiëren, zeker als het gaat om vertaalde fragmenten, die niet in de moedertaal van de auteur zijn geschreven. De oorspronkelijke tekst wil daar nog weleens van afwijken.
Bij andere onduidelijkheden die op een vergissing van de auteur lijken te berusten, is het verstandig om eerst goed na te gaan of je zelf niet iets over het hoofd ziet of verkeerd hebt opgevat. Mocht je er niet uitkomen en contact opnemen met de schrijver of de uitgever, dan kun je in elk geval duidelijk uitleggen wat het probleem is. Bij kennelijke fouten kun je besluiten die voor rekening van de auteur te laten, maar dat brengt als risico met zich mee dat jij er later zelf op wordt afgerekend. Recensenten hebben de neiging (al dan niet vermeende) onvolkomenheden aan de vertaler toe te schrijven. Feiten checken is daarom bij het vertalen van non-fictie onontbeerlijk, zelfs als ze slechts terloops door de auteur worden vermeld en verder geen rol spelen in de tekst.
Zo kwam in een door mij vertaald boek over het geloof in God in verschillende culturen (Lenoir 2011, 2013) een familielid van de profeet Mohammed ter sprake: ‘son oncle maternel, Abou Talib’. Dit was echter geen oom van moederskant, zoals de schrijver hier beweerde, maar een broer van Mohammeds vader.
In een ander non-fictiewerk, over afleiding in ons bestaan (Young 2008, 2014), was een hoofdstuk gewijd aan de Amerikaanse schrijver Henry James, waarin deze op het eerste gezicht cryptische zin met een citaat voorkwam: “Henry stayed in London, where he was ‘far from the maddening crowd, beside these sordid sands’”. Het leek vreemd dat iemand in Londen ‘ver van de tierende menigte’ kon zijn. En wat was dat voor ‘smerige zandvlakte’? Iets verderop in de tekst stond een aanwijzing: ‘he retreated to Ramsgate in London’. Blijkbaar veronderstelde de (Australische) auteur dat de kustplaats Ramsgate een Londense wijk was. Na enig speurwerk vond ik het citaat uit de eerste zin in een brief die James inderdaad vanuit Ramsgate, en niet Londen, had verstuurd.
Maar het komt ook voor dat een bevreemdende passage zo is bedoeld door de auteur. In Religion for Atheists van Alain de Botton (2011) stuitte ik op de beschrijving van een Londense universiteit met tweehonderdduizend studenten, waarvan een nieuw gebouw kort geleden was geopend door een minister van onderwijs en een ‘cousin of the Queen’. Het leken me wel erg veel studenten voor één universiteit, en bovendien kon ik geen berichten vinden over deze officiële opening. Dat laatste was noodzakelijk om erachter te komen of met de cousin een nicht of een neef van de koningin werd bedoeld. Uiteindelijk heb ik het aan de auteur gevraagd, die me vertelde dat hij geen toestemming had gekregen om de universiteit in kwestie bij naam te noemen en verzonnen details had toegevoegd om de verwijzingen naar de bestaande instantie te verdoezelen.
5. Overleg met de auteur of uitgever
Een laatste punt dat, gezien de noodzakelijke accuraatheid, bij non-fictie vaak een grotere rol speelt dan bij fictie is het contact met de auteur.3 Bij vragen en problemen kan het noodzakelijk zijn de schrijver te raadplegen. Dit is niet altijd mogelijk: de auteur kan al overleden zijn of geen prijs stellen op correspondentie. Soms loopt het contact via een agent of een uitgever en niet zelden duurt het (te) lang voordat er een reactie komt. In die gevallen zal er, al dan niet in overleg met een redacteur van de eigen uitgever, door de vertaler zelf een oplossing voor de kwesties moeten worden gevonden. Als een directe uitwisseling met de auteur wel mogelijk is, doet de vertaler er goed aan deze voorzichtig en respectvol te benaderen. Niet elke schrijver vindt het prettig om te worden geconfronteerd met onduidelijkheden, laat staan met vergissingen. Het hangt uiteraard van de auteur in kwestie af. Er zijn er die graag meedenken en suggesties doen – alles om een optimale vertaling mogelijk te maken. Anderen reageren terughoudender en geven summiere of onvolledige antwoorden. In de meeste gevallen is het verstandig om alleen de vragen te stellen waar je echt niet uitkomt en deze duidelijk en beknopt te verwoorden. En bij geconstateerde vergissingen van de auteur is uiteraard enige tact geboden. Maar uiteindelijk zal een serieuze schrijver altijd blij zijn met een vertaler die zich zorgvuldig en gewetensvol over het te vertalen werk ontfermt.
Bibliografie
Botton, Alain de. Religion for Atheists. A non-believer’s guide to the uses of religion. Londen: Hamish Hamilton, 2011.
Botton, Alain de. Religie voor atheïsten. Een heidense gebruikersgids. Vertaling Jelle Noorman. Amsterdam: Atlas, 2011.
Lenoir, Frédéric. Dieu. Parijs: Robert Laffont, 2011.
Lenoir, Frédéric. God? Vertaling Jelle Noorman. Utrecht: Ten Have, 2013.
O’Connell, Mark. To Be a Machine. New York: Doubleday, 2016.
O’Connell, Mark. De mensmachine. Vertaling Jelle Noorman. Amsterdam: Podium, 2018.
Puett, Michael, Christine Gross-Loh. The Path: What Chinese Philosophers Can Teach Us About the Good Life. New York: Simon & Schuster, 2016.
Puett, Michael, Christine Gross-Loh. De Weg – Wat Chinese filosofen ons over het goede leven leren. Vertaling Jelle Noorman. Utrecht: Ten Have, 2016.
Young, Damon. Distraction. Melbourne: Melbourne University Press, 2008.
Young, Damon. Afgeleid. Vertaling Jelle Noorman. Utrecht: Ten Have, 2014.
Noten
[1] https://www.letterenfonds.nl/nl/toelichting-aanvragen-projectsubsidies-literaire-vertalingen, geraadpleegd op 17 augustus 2023.
[2] Zie hoofdstuk 1.8.
[3] Zie ook hoofdstuk 1.6.